Esoterische thriller

Het CB, Centraal Boekhuis, is de verzamelplaats waar uitgevers hun boeken naartoe sturen. U bestelt een boek in de winkel, de winkel mailt het CB, CB stuurt boek naar winkel, winkel meldt dat u boek kunt halen. Zo werkt het en de uitgevers zijn eraan gewend.

Maar niet altijd blij.

Want het CB is groot, en belangrijk, en een pain in the ass.

Grote uitgevers die een goedkope schoolverlater in dienst hebben om hun boeken bij het CB te melden hebben daar niet veel last van. Ze horen de schoolverlater zuchten, denken: hij/zij leert het wel en gaan belangrijke dingen doen.

Maar de kleine uitgevers zuchten mee, want bij het CB zit iemand die met regelmaat iets nieuws bedenkt. Iets ‘wat goed is voor iedereen’, ‘wat de gang van zaken verbetert’, ‘waar de klant om heeft gevraagd’.

Dit jaar was de verbetering de invoering van de afdelingen Thema categorie en Thema hoofdonderwerp. Je kwam met het aanmelden van nieuwe boeken niet verder als je niet iets had aangevinkt.

Er waren 20 keuzes in Thema categorie, van A. Kunst tot Y. Kinderen, tieners en onderwijs. Het viel te begrijpen, maar daarna kwam Thema hoofdonderwerp. Er waren 119 keuzemogelijkheden en als ik me heb verteld waren het er 118 of 120. Ik wilde namens mijn uitgeverij Zwarte Zwaan twee Bob Evers-boeken aanmelden, maar Bob Evers zat niet bij de 119. Kinderboeken ook niet, net zo min als jeugdboeken, jongensboeken, meisjesboeken en boeken voor volwassenen die een paar uur jong willen zijn.

Wat ik wel aantrof, was FDB Dystopische en utopische fictie, FJMC Napoleontische oorlogen fictie, FNF Fairy and Folk tales, FUP Satanische fictie en parodieën, FYM Fictie mashup.

Ik vroeg me maar niet af wat mashup mag zijn, maar ging naar misdaad en mysterie, daar ben ik nu eenmaal bovengemiddeld in geïnteresseerd. FFJ Misdaad en mysterie: cosy mysterie, FHK Technothriller en, een heel mooie, FHQ Esoterische thriller.

Bestaan die, esoterische thrillers? Dat iemand op een bewolkte dag ooit zei: ‘Lieverd, weet je wat ik ga doen? Ik ga een esoterische thriller schrijven.’ En dat ook deed, zelfs na het antwoord: ‘Geweldig, schat, maar neem je wel op tijd je tabletten?’

Afijn, ik koos uiteindelijk voor FB Fictie algemeen en literair. Voor jeugdboeken, hè, je doet wat in je zenuwen. Ik mocht verder en voltooide de procedure. Ik printte de zaak en zag dat FB Fictie algemeen en literair nergens terug te vinden was. De hele categorie was blijkbaar alleen bedoeld om kleine uitgevers die niet vaak een boek aanmelden middels een zinloze procedure over de rooie te helpen.

Dat lukte niet, want ik was nog steeds kwaad over een maatregel van januari. Kleine uitgevers mochten vele jaren maximaal 100 exemplaren van een boek bij het CB deponeren. Gratis. Tot er in januari een verandering kwam en boetes werden uitgedeeld voor boeken die niet voldeden aan maatstaven die het CB mij niet heeft kunnen uitleggen.

Misschien heb ik het daar nog wel een keer over. Als het regent en ik een herfstdepressie van me af moet schrijven. (september 2022)

Gemakzucht (2)

De Volkskrant publiceerde vorige maand: ‘Het beste van 2022 tot nu toe’ en verzamelde ‘voor u’ zonder moeite de beste films, popalbums, series en boeken van de afgelopen maanden.

Ik ben van de boeken en niet van de pop, de series en de films en beweerde dat ze bij de Volkskrant stonden te liegen dat ze barstten omdat er voor augustus veel te veel boeken waren verschenen om ze allemaal te kunnen lezen. En dat moet, ik zeg het voor de zoveelste keer: je weet pas wat het beste boek is als je ze allemaal hebt gelezen. Rotwerk, oké, maar als je de beste wilt, zul je moeten lijden.

Omdat ik geen idee had hoeveel boeken er in een jaar op de markt komen, schreef ik: ‘De beste boeken van het afgelopen halfjaar, uit hoeveel moet je dan kiezen? Uit honderden. Duizenden misschien, er is in dit land vast iemand die dat bijhoudt en als hij me mailt, zal ik hem dankbaar zijn.’

Natuurlijk was er iemand die het bijhield en die me mailde. Rien van Oort in dit geval, een beroepsmatig onderzoeker naar zakelijke technische documenten die best wilde bijklussen op het gebied van boeken.

Hij begon bij de organisatie die de ISBN-nummers uitgeeft, maar kwam niet verder. ‘Ze zijn een beetje gemakzuchtig, daar,’ vond hij.

Het jaarverslag van de Koninklijke Bibliotheek bracht hem verder (‘de digitale collectie boeken is met 16.275 gegroeid’), maar niet ver genoeg, want het cijfer sloeg mogelijk op 2021.

Op een site waarvan de naam zo lang is dat ik aan overtypen niet wens te beginnen maar die begint met startpagina.nl/v/kunst-cultuur, vond hij dat bij de Koninklijke Bibliotheek jaarlijks 40.000 nieuwe boektitels binnenkomen waarvan meer dan de helft bestaat uit proefschriften, rapporten en boeken in eigen beheer. Hij haalde de getallen door zijn zeef en kwam op een aantal van 15.000 inclusief vertaalde boeken.

Bij de Koninklijke Bibliotheek van België zag hij het aantal van 5800 boeken per jaar die ‘enerzijds verschijnen in België of geschreven zijn door Belgen die in ons land gedomicilieerd zijn maar in het buitenland worden uitgegeven en anderzijds een ISBN-nummer hebben.’

Toen ik zover was, besloot ik nooit onderzoeker te worden en snel naar de conclusie te gaan.

‘Iets van 9000 boeken van Nederlandse uitgevers en iets van 6000 van Vlaamse uitgevers,’ zegt Van Oort.

Rond 15.000 boeken in een jaar. Dat zijn er 7500 in een half jaar en daar ging het bij de Volkskrant over.

Die 7500 hebben ze echt niet allemaal gelezen, nog geen 10 procent, wedden?

Ik herhaal daarom de mail die ik naar de krant stuurde en die werd genegeerd: ‘Halfjaarlijstje: de beste boeken van de afgelopen maanden. De beste? De Meidenschuur staat er niet bij. Onzin dus, dat lijstje. Fake. Groet.’ (september '22)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Gemakzuchtlijstjes

Redacties die het in de zomertijd ook niet meer weten, gaan lijsten maken. Sorry: geen lijsten, lijstjes. Over van alles, want dat is het mooie van redacties: ze bestaan uit mensen die alles van alles weten en ik kan het weten, want ik heb meer dan veertig jaar deel van een redactie uitgemaakt en ik heb meegewerkt aan tientallen lijstjes. In de zomer dus. Nooit in de winter, dan hadden we wel iets beters te doen.

De Volkskrant kwam een paar dagen geleden met Het beste van 2022 tot nu toe. ‘V verzamelde voor u zonder moeite de beste films, popalbums, series en boeken van de afgelopen maanden.’

De beste. Zonder moeite. Als je dat beweert, dan heb je een lijstje dat ik graag gemakzuchtlijstje of flanslijstje noem.

Ik nam de lijstjes door en ik moest toegeven dat De Volkskrant gelijk had: veel moeite kon het niet hebben gekost.

Daarna stuurde ik een ingezonden stuk met de volgende tekst.

‘Halfjaarlijstje: de beste boeken van de afgelopen maanden. De beste? De Meidenschuur staat er niet bij. Onzin dus, dat lijstje. Fake. Groet.’

Er kwam geen reactie en dat had ik ook niet verwacht. Een gouden regel was vroeger al: als je fout zit, maak je het met elke reactie erger. Omdat ik een rasoptimist ben, bleef ik nog een paar dagen hopen, maar de redactie van de Volkskrant was verstandig: geen woord.

Maakt niet uit, al had het dit stukje vast leuker gemaakt. Feit blijft dat het lijstjes-gedoe me al lang niet lekker zit. Een persoonlijk lijstje is acceptabel. Een voorkeurslijstje kan er ook mee door, maar als je het woord ‘beste’ gebruikt en er bij zegt dat het geen moeite kostte, dan bestaat er niets wat beter is ... en dan ben je dicht bij onzin.

Boeken lezen waar je een oordeel over gaat geven hoort wel moeite te kosten, hoe vaak moet ik dat verdomme nog zeggen? En je weet pas welk boek het beste is als je ze allemaal hebt gelezen. Allemaal? Jazeker, allemaal, want je kunt jezelf in een zomerse bui van zelfoverschatting wel wijs maken dat je aan een omslag kunt zien of een boek deugt, maar de mogelijkheid bestaat dat je je vergist. Dat zóú kunnen.

De beste boeken van het afgelopen halfjaar, uit hoeveel moet je dan kiezen? Uit honderden. Duizenden misschien, er is in dit land vast iemand die dat bijhoudt en als hij me mailt, zal ik hem dankbaar zijn.

Ik hou het op duizenden boeken en die moet je dus allemaal lezen ... eigenlijk door minstens twee personen, want als iemand een boek in handen krijgt van een schrijver aan wie hij een hekel heeft dan komt dat boek heus niet in een top tien.

Zou de Volkskrant dat echt hebben gedaan, alles lezen?

Omdat het maken van het lijstje geen moeite kostte, denk ik aan een andere verklaring.

De redactie van de Volkskrant las een beperkt aantal boeken, twintig, dertig, misschien wel veertig, en vond het toen mooi geweest. Al de honderden andere boeken, en daar waren gegarandeerd puike tussen, kwamen niet in aanmerking.

Is dat erg? Niet, als je met de kop bij je vakantie bent. Wel als je van boeken houdt en vindt dat daar niet maar wat mee aangekloot mag worden.

Bovenaan de top tien staat Naar het paradijs van Hanya Yanagihara. Iemand die het goed met me voor heeft, zei er over:  ‘Neem het niet mee naar het strand. Er is geen zon die de somberheid weet weg te stralen’. (augustus 2022)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Humor

In een week tijd: Rinus Ferdinandusse en Felix Thijssen. Leden van de oude garde die bekend werden toen alle misdaadschrijvers nog met gemak in een café konden om wat te drinken, een beetje ruzie te maken (soms ging iemand te water) en vast te stellen dat het met de Nederlandse misdaadliteratuur nooit wat zou worden. Het leek even goed te komen toen in 1986 de Gouden Strop werd ingesteld, maar na vijftien jaar bleek dat een misverstand.

Gelachen werd er ook veel op die jaarlijkse bijeenkomsten, maar er was maar een klein groepje dat vond dat humor in boeken ook kon. Ferdinandusse en Thijssen hoorden daarbij.

Ik heb niet alle boeken van alle schrijvers gelezen dus ik hou een slag om de arm, maar hoe diep ik ook ga: tot meer dan vijf kom ik niet. Henk Oolbekkink hoort bij die vijf en vrijwel niemand weet nog dat hij er was.

Drie van de vijf dood, nog twee te gaan en dan is het gedaan met de humor in de misdaadboeken. Dan zijn er alleen nog schrijvers die zeggen dat ze zich bezig houden met misdaad en dat misdaad niet, eh, om te lachen is.

Tientallen keren heb ik dat gehoord, honderden. Vooral van vrouwen, want die zijn me toch een partij serieus als het om moord en doodslag gaat, geen glimlach kan er af. Behalve dan bij Janet Evanovich, maar ik heb het nu over Nederlanders en doe de Belgen er maar bij.

In de tijd dat ik lezingen gaf, kwam het onderwerp met regelmaat ter sprake. Of nee, niet liegen nou: bracht ik het met regelmaat ter sprake. Want het gaat me aan het hart, dat gemis aan humor.

Een seriemoordenaar, schiet die echt nooit in de lach? Heeft die echt geen enkel gevoel voor humor? Maakt hij nooit een opmerking waar de man op de barkruk naast hem bier door over de toog sproeit? Een oplichter: altijd maar serieus? Als ik oplichter was en het lukte, dan zou ik elke dag beginnen met een kwartiertje schateren: wat had ik ze gisteren weer te pakken en wie zal ik vandaag te grazen nemen.

Ik heb waardering voor schrijvers die vinden dat het hun taak is om te laten zien dat niet alles in de wereld van de misdaad kommer en kwel is en dat het geen kwaad kan situaties te bedenken en dus te beschrijven waarin ernst net dat absurde randje heeft waardoor een lezer in een grinnik schiet. Hij, lezer, is die bloedserieuze halsafsnijder niet, hij is iemand die, badend door het bloed, een lach laat horen als de overijverige inspecteur uitglijdt en op zijn kont valt.

Ferdinandusse en Thijssen konden scènes met een grappig randje bedenken en zo opschrijven dat je als het ware met ze meelachte, want reken maar dat ze zelf zaten te grinniken toen ze het optikten. Thijssen was wat verfijnder, Ferdinandusse een beetje meer gericht op het komische.

Fijn lezen was dat, vond ik en het heeft me altijd verbaasd waarom er zo weinig jury’s zijn die het een moer kan schelen of een boek is geschreven met een pen (‘fijn pennetje’ zou ik zeggen als ik van clichés hield) of met de achterkant van een boomtak.

‘Als het maar spannend is,’ bijna elk jaar is er wel een jurylid of drie die dat zegt. En humor en spanning verdragen elkaar niet, humor slaat spanning dood. Dat heb ik horen beweren door juryleden, door bibliothecarissen en door collega-schrijvers, maar dat waren dan wel schrijvers die je moet lezen als je naar bed gaat: slaap je sneller. (juli 2022)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Een schat in of aan het meer

Er zijn series die beklijven en series die teloorgaan. De beklijvers hebben soms een fanclub, of een soort fanclub, of een groep die jarenlang lekker kan haarkloven over titels, omslagen, namen, verhaallijnen en woorden die vroeger deugden maar nu niet meer.

Aan zoiets dacht ik toen ik in een kringloopwinkel boeken van Karl May zag. Het waren er veel, iemand had zijn kast uitgeruimd of, en dat is waarschijnlijker, hij was overleden en de kleinkinderen dachten: hèhè, eindelijk kan dat spul van opa weg, wat moest hij er toch mee.

Er stonden twee soorten boeken van May: de gebruikelijke hardcovers en omnibussen. Ik pakte de omnibus met Winnetou en Old Shatterhand, Old Firehand en Winnetou’s dood en woog hem op een hand. Dit kon niet, veel te licht die omnibus, Karl May hield niet van half werk en als een boek minder dan 300 pagina’s telde dan beschouwde hij het waarschijnlijk als een stukje knutselarij vervaardigd in een vakantieweek waarin hij zich een ongeluk verveelde.

Het betrof een omnibus met boeken die waren bewerkt door Henri van Hoorn die zich had voorgenomen May toegankelijk te maken voor de jeugd door diens werk grondig te slachten.

Voor Winnetou en Old Shatterhand had hij minder dan 60 pagina’s nodig en als de uitgever een 10,5 punts gangbare letter had genomen dan waren het er nauwelijks meer dan 30 geworden.

Arme Old Shatterhand, arme Winnetou. Ze hielpen elkaar, ze deden nobel en edel dat het bovenmenselijk was, ze lieten zich door Dikke Pelgrim en Lange Bart naar hartenlust uitschelden en ze klaarden de klus die dankzij Van Hoorn een babyklusje werd.

‘Vaarwel, mijn rode broeder!’

‘Tot weerziens, mijn blanke broeder!’

Dan De schat aan het Zilvermeer. Dat was andere koek. Opnieuw Old Firehand, maar nu met een streepje in zijn naam, Old-Firehand dus.

Het duurde geruime tijd voor ik aan lezen toekwam, want mijn ogen bleven haken aan de titel. Vroeger, op de middelbare school, las ik de boeken van Karl May. Old Shatterhand, Old Firehand, Old Surehand, Old Death, er was veel Old bij May, hij had al snel in de gaten dat zijn hardnekkige lezers Old Fans zouden worden.

Mijn ogen bleven haken, zei ik, want in mijn hoofd zat de titel De schat áán het Zilvermeer. Ik zou hebben gezworen dat die schat droog lag, maar hier stond echt ín het Zilvermeer.

Ik stelde er een vraag over aan de man die alles weet van Karl May, Biggles en de serie waar ik energie in stop, Bob Evers, en als iemand nou nog niet weet wie ik bedoel dan hoort hij niet tot de harde kern van een van de fanclubs.

Afijn, Roger Schenk stuurde me per omgaande een foto van een boek: Karl May, De schat aan het Zilvermeer.

Er zijn dus twee titels voor hetzelfde boek. Net als voorkwam in de Bob Evers-serie: Kunstgrepen met kunststukken, Kunstgrepen met kunstschatten en Stampei om een schuiftrompet, Stampij om een schuiftrompet.

Ik weet hoe het zit met de Kunstgrepen en de Schuiftrompet, maar het is onbevredigend als je na 347 pagina’s vol kleine letters nog steeds niet zeker weet of die verrekte schat van May nou ín of áán het meer hoort te liggen. (maart '22)

Bestsellerlijst

Als je alles van tevoren weet, had je toch maar mooi jarenlang op een bestsellerlijst kunnen staan. Dacht ik na het lezen van een stukje in de Volkskrant over trucs.

Er zijn wel een paar dingen nodig voor die lijst. Je moet aangesloten zijn bij de CPNB, de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek. Dat ben ik niet, beter gezegd: dat is mijn uitgeverij Zwarte Zwaan niet. Ik maak mijn eigen propaganda en dat lukt uitstekend. Bovendien moet ik aangesloten zijn bij het marktbureau GFK. Wat dat voor bureau is, weet ik niet, maar het zal iets met boeken zijn; de Volkskrant vond het niet nodig te vertellen waar de afkorting voor staat en mij kan het niet schelen.

Lid worden is een kleine kunst en daarna had ik gebruik kunnen maken van een truc ... die geen truc is wat mij betreft, maar de gebruikelijke gang van zaken.

Behalve misdaadromans - die verschijnen bij Ellessy -  geef ik zelf elk jaar Bob Evers-boeken uit. Dat zijn officieel jeugdboeken, maar 75 procent van de lezers heeft een leeftijd van boven de zestig en ik vind: als je lezers ouder zijn dan achttien mag je meedoen met alle andere boeken voor lezers ouder dan achttien. Wat maakt het uit of een boek gaat over een politicus die een klap van de molen heeft gehad, een zichzelf uiterst leuk vindende man die giebelig rondklooit in een kasteel of een tv-panel of over drie jongens die avonturen beleven die met een beetje bewerking geschikt zijn voor de Jeff Meeks-misdaadromans?

Elk jaar stel ik de inschrijving voor de nieuwe Bob Evers-boeken open ongeveer drie weken voor ze worden gedrukt. De eerste bestelling is er binnen een paar minuten. Na een etmaal zijn er honderden bestellingen, na een week zeg ik tegen PostNL: breng maar een paar extra containers, want het gaat weer hard.

Een plaats op een bestsellerlijst - ik heb geen idee hoeveel er zijn - verdien ik er met gemak mee. Het zal de eerste plaats niet worden, maar de top-tien lukt.

Ik stel het me voor: zes, zeven jaar lang een plek op de top-tien van een bestsellerlijst, zou dat nou extra aantikken? En zo ja, hoeveel dan wel? Een paar honderd boeken extra? Een paar duizend?

Als ik er de tijd voor had, zou ik er dagdromen aan wijden. Dat ik lid word van de CPNB, dat ik uitzoek wat GFK eigenlijk betekent, waarom ik een verkoopsysteem toepas dat in bestsellerlijstland wordt gezien als een truc, terwijl ik denk: het is gewoon een praktische aanpak. Wie bestelt, betaalt en als de boeken er zijn, krijgt iedereen die heeft besteld ze subiet toegestuurd.

Prima systeem, al heb ik wel elk jaar in februari last van steeds dezelfde nachtmerries. Dat de drukker het laat afweten. Dat er geen boek mijn kant op komt, waardoor ik al de bestellers hun geld terug moet sturen. Dat ze wel komen, maar dat ineens niemand ze meer wil hebben. Dat ze komen, maar allemaal verkeerd zijn gedrukt. Dit laatste is me echt een keer overkomen, duizenden boeken konden rechtstreeks naar de stort.

Op de nachtmerrielijst kom ik zeker. (maart '22)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Nergens zijn is fijn

Onlangs was ik ergens en het beviel matig. Er waren een paar collega’s met wie ik graag praat, er waren rabarberrabarbermensen alom, er was drukte. En ik dacht: ik ben net zo lief nergens.

Nergens zijn, dat is thuis achter mijn toetsenbord zitten en letters aanslaan. Ik gebruik er 24, want ik doe niet aan x en q, maar die 24 plaats ik wel voortdurend in een andere volgorde en na een aanslag of 500.000 is het resultaat een boek.

Nergens zijn is fijn.

Ik keek dan ook erg op van al de mensen die, net als ik, ergens waren en deden of dat het mooiste op de hele wereld was.

Wel meer dan een jaar hadden ze het niet gedaan, ergens zijn, en nu waren ze er aan toe, tjongejonge, wat waren ze er aan toe, drank en speeksel spatte in het rond.

Ook bij de collega’s. Ze hadden het ergens zijn ook gemist en ik zei dat ik dat niet snapte.

Nergens zijn is toch veel prettiger? Niemand die lawaai maakt, niemand die aan je kop zeurt, niemand die zegt: neem er nog een of, erger: ad fundum, jongen.

Het beviel me geweldig, de afgelopen coronajaren, net zoals het me de jaren ervoor beviel. Voor mij was er nauwelijks verandering. Een paar vergaderingen werden uitgesteld en weer uitgesteld, maar dat was mooi meegenomen.

Het enige dat me niet lekker zat, was dat ik op mijn woorden moest passen.

Daar hou ik niet zo van. Ik pas graag op mezelf, maar mijn woorden mogen hun gang gaan, hoe vrijer hoe beter.

Mijn leven lang wordt me dat een beetje ingepeperd en meestal - bijna altijd - kan ik daar van genieten. Ha, hij is boos, kijk nou toch, hij is erg boos en ik was nog wel veel aardiger dan ik wilde zijn.

Boosheid mag en meestal gaat het over, zelf bij de meneer, het is al weer een poosje geleden, die wist waar ik woonde en dat ik grote ruiten had.

Ik woon nu ergens anders en de ruiten zijn kleiner.

Sommige mensen stellen een daad op boeken-niveau.

‘Ik heb jouw boek teruggestuurd naar de boekwinkel, van jou wil ik niets meer lezen.’

Alleen omdat ik een keer op Facebook had gezegd dat ik me liever lek laat prikken dan dat ik het risico van een corona-ictje neem.

Af en toe wordt me iets vergeven, maar niet over corona, daar mag je niet over praten, want dan blijken er lezers te zijn die je met je eigen boeken om je oren slaan. Ik zie dat voor me. Iemand koopt een boek van mij. Ik hoop dat hij het doet, omdat hij er eerder een heeft gelezen en heeft vastgesteld dat het beviel. Dan zeg ik iets over prikken en meteen ben ik een beroerde schrijver van wie eigenlijk niets in druk mag verschijnen.

Daar had ik het over met die collega’s. Het liet ze koud. Ze waren vrij, er even uit, ze namen er nog een. (maart '22)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Spannend of niet

Het stukje over de 700 recensenten die NBD Biblion aan de dijk heeft gezet heeft tot wat verwarring geleid. Lezers vonden dat ik het vooral over dat malle Biblion had moeten hebben, waar een mevrouw de baas is die denkt dat een computer kan waar 700 mensen geld voor vroegen. Dat kan die computer niet en dat is in elke krant al wel uitgelegd. Ik dacht: daar hoef ik geen tijd aan te besteden, dat gebeurt wel door oprecht verontwaardigden, ik wil iets zeggen over recensies en hoe die eruit moeten zien.

‘Ik wil maar één ding weten: is het spannend of niet,’ zei jaren geleden iemand die hield van kort. Als Biblion die lijn had gevolgd was de computer helemaal niet nodig geweest. ‘Het is spannend’. ‘Het is knudde.’ ‘Het zit er een beetje tussenin.’ Klaar, volgende boek.

Ik wil meer. Ik wil recensenten die hun best doen, ook als ze weinig ruimte hebben. Iedereen mag geklungel voldoende vinden, maar we hebben het dan niet over recensies.

Voor alle zekerheid zal ik uitleggen wat ik een recensie vind.

Het begint met kennis.

‘Oei, kennis, ik heb toch Nederlands gestudeerd?’

Leuk hoor, jongen, maar daar ben je er niet mee.

‘O, nee? Ik moest anders hartstikke veel lezen.’

Ja, hoor, de gedichten van Hadewijch en de Karelroman Karel ende Elegast, maar hoe zit het met de boeken van Dashiell Hammett? En van Raymond Chandler? En van ... veel schrijvers?

‘Ja, kom nou, ik heb ook een baan, waar moet ik de tijd vandaan halen?’

Ik zou het niet weten, maar als je af en toe een uurtje hebt om door een boek te grazen kun je je beter verzamelaar van gratis boeken noemen.

Als je je best doet, heb je zo maar een handvol Billy’s in je kamer vol kleurige ruggen en als je later oud bent kun je er altijd nog een stel boeken helemaal van voor tot achter lezen.

‘Ik lees altijd alles.’

Vast niet, want met alles bedoel ik àlles. Als je het vierde boek van een schrijver recenseert hoor je al drie boeken van hem te hebben gelezen. Dat lijkt op werk, ja en nu nader ik het punt waar ik naartoe wil. Recenseren is werken.

Ik heb al eens eerder gewag gemaakt van de somberheid die me bekroop toen een recensent -hij schreef verdomme zelf ook boeken - ten overstaan van tientallen schrijvers opgetogen meldde hoeveel boeken hij in een jaar had gerecenseerd voor een blad. Ik ben het aantal kwijt, maar het waren er naar ik me herinner meer dan 150. Dat is drie per week.

Alles lezen, alles van een schrijver weten, nadenken over wat je wilt gaan melden, het zo op papier zetten dat duidelijk wordt dat je meer hebt gedaan dan een stukje van het achterplat overschrijven. Honderdvijftig keer in een jaar en ook nog werken voor de kost, af en toe met je vrouw praten, es een boodschap doen, wijntje drinken, desnoods dat smerige spul, hoe heet het ook weer: bier.

‘Zijn er, volgens jou, dan nog wel echte recensenten in dit land, mensen die wel doen wat ze moeten doen?’ U vraagt het vast wel als ik aandring.

Als ik me beperk tot de misdaadromans zeg ik: ‘Volgens mij is het een uitstervend ras, maar er zijn er nog een paar.’

Wat het merendeel doet, is een beetje reclame maken onder het bekende motto: het geeft niet wat ze over me schrijven als ze maar over me schrijven.

Ik beweer niet dat het kwaad kan, ik beweer alleen dat je je dan geen recensent moet noemen. (maart '22)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) 

700 Recensenten

NBD Biblion, zeg maar: de bibliotheek, heeft alle 700 recensenten er uitgegooid. Groot gelijk. Had die bibliotheekclub veel eerder moeten doen.

Ik heb zo in de loop van bijna een halve eeuw schrijverij een ruime ervaring opgedaan met Biblion en als ik het in één woord samenvat dan is het: hopeloos.

‘Jaja, omdat de recensies beroerd waren, De Zwaan, en nou sla je terug, kun je wel?’

De recensies waren allerminst beroerd, ze waren zelfs overwegend positief tot zeer positief. Ze hadden alleen allemaal een klein bezwaar: het waren geen recensies. Het waren uittreksels van de tekst van het achterplat voorzien van een paar zinnen die iets afrondends hadden: ‘aanbevolen’, ‘de moeite waard’, als je een keer pech had: ‘het vorige boek was net iets beter’.

Die laatste opmerking betekende in elk geval dat de recensent meer boeken van je had gelezen. Zoiets kwam vroeger veel voor bij dagbladen, later nog wel eens bij websites. Tegenwoordig is het zeldzaam. Het aantal mensen dat best een stukje over een boek wil schrijven is nogal groot en het kan de boekenuitdeler van dienst blijkbaar niet veel schelen wie wat in handen krijgt. ‘Heb jij vorig jaar een boek van die schrijver gekregen? Nou, probeer dit keer deze eens.’

Bij Biblion was het een zooitje. Ik geef nu tien jaar een jeugdboekenserie uit en heb de eerste vijf jaar keurig elk jaar twee exemplaren van nieuwe delen naar Biblion gestuurd. Er kwamen ook keurig keurige stukjes terug. Maar nooit had ik het gevoel dat de recensent de voorgaande delen had gelezen en menigmaal dacht ik: achterop staat nummer 59, zou de man niet doorhebben dat er in voorgaande jaren dus 58 delen zijn verschenen?

Volgens mij dacht de recensent: niet over praten, anders merkt iedereen dat ik geen idee heb wat in die 58 delen staat.

Elke keer ging het om stukjes geleend van de tekst op de achterkant met een paar zinnetjes uit de voorraadkast vol oninteressante samenvattingen.

Ik denk dat Biblion dat is gaan inzien. Waarom zouden ze mensen betalen voor tekstjes die een behoorlijk geprogrammeerde computer in een paar seconden van de harde schijf schudt?

Zoiets moet algemeen directeur Nina Nannini (naamgrappen zijn flauw, maar met zo’n naam vraag je er wel om) hebben gedacht. Dat gezeur van die 700 recensenten aan mijn kop, een computer zeurt niet.

‘Een nieuwe titel wordt letterlijk digitaal gelezen,’ schrijft ze in de ontslagbrief aan de recensenten, ‘en onze software kent alle metadata toe en maakt automatisch een recensie.’

Ik heb het opgezocht, want ik had geen idee, maar volgens Wikipedia zijn metadata ‘gegevens die de karakteristieken van bepaalde gegevens beschrijven. Het zijn dus eigenlijk data over data.’

Het zegt me nog steeds geen fluit, maar het maakt wel nieuwsgierig en ik denk dat ik deel 69 van de Bob Evers-serie maar eens opstuur. Slechter dan het gestuntel dat ik jarenlang met afschuw heb gelezen zal het niet worden. (maart '22)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) 

 

De sterren van de websites

Straks is het vakantie. Je hebt ‘De meidenschuur’ uit en je vraagt je af: wat moet ik nou.

Meer boeken lezen, natuurlijk, ik weet er nog wel een paar, mail me maar.

Of websites bekijken. Dat kan ook en dat is leuk, vooral op dagen waarop het je niet meezit en je zo’n beetje inhangt tussen een woede-uitbarsting en een half uurtje lachen. Smadelijk lachen, maar dat is ook lachen.

Ga naar websites en zoek de recensies. Iedereen die weet dat hij toch de energie of de kunde niet heeft om een boek te schrijven, maakt recensies. Dat is ter compensatie.

Ho, stop, even afpalen. Ik heb het niet over de serieuze recensenten die een boek echt lezen en die dat ook in het verleden al deden waardoor ze kunnen vergelijken. ‘Vroeger deed hij dit, nu doet hij dat, wat een verbetering.’ Die recensenten.

Ik heb het hier over de mensen die zo maar ineens iets vinden van een boek en dat willen opschrijven. Dat is natuurlijk eenvoudig, want als je een boek uithebt, vind je er iets van. Dat schrijf je op en dan heb je een recensie.

Maar het pakt niet altijd gelukkig uit en dat is nou net het leuke. Jaren geleden beleefde ik al plezier aan een recensente die schreef dat ik een debuut had gepubliceerd dat de moeite waard was en dat ik vooral door moest gaan. Ik had toen al drie of vier nominaties voor de Gouden Strop, wist het mens veel.

Gisteren las ik ook een mooie. Ik weet niet eens meer over welk boek het ging, maar een lezer vond het een vlak verhaal. Hij schreef er een recensie over en gaf het boek vijf sterren.

Geweldig.

Man naar mijn hart.

Zolang ik schrijf, heb ik te maken met recensenten die stukjes schrijven waardoor ik denk ‘verrek, ik schijn het te kunnen, dat worden vijf sterren.’ En dan zijn het er drie. Als ik geluk heb.

Ik denk dat het komt omdat recensenten wel spontaan kunnen opschrijven wat ze van een boek vinden, maar dat ze eerst een tijdje naar hun navel gaan zitten staren voor ze sterren laten flonkeren.

Wat moet ik nou, denkt de recensent terwijl hij staart, ik schreef wat ik dacht, maar als ik veel sterren geef, gaan ze zeggen dat ik met sterren smijt en dat is slecht. Dan nemen ze me niet meer serieus.

Ik weet nooit goed wie die ‘ze’ zijn, maar ik denk dat het kennissen betreft, andere recensenten, medewerkers van de site of het blad dat het stukje publiceert.

Niet serieus genomen worden, is de grootste angst van de recensent, ook van de serieuze.

De kreukelaars die hun ei leggen in een website hebben daar geen last van. Niemand kent ze, houen zo. Ze geven vijf sterren als ze vijf sterren willen geven, lekker puh.

Mensen naar mijn hart, ik herhaal het graag. Leve de websites. (februari 2022)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Brubeck op 7

De allerbeste funk, soul & jazz stond er op twee pagina’s in de Volkskrant. De allerbeste, dat is behoorlijk best.

Sublime (een radiozender, las ik op Google) had een Top1000 samengesteld.

Duizend nummers die het allerbest zijn, kan dat eigenlijk wel?

Ik keek het eerst naar de jazz en zag Dave Brubeck. Hij stond met ‘Take Five’ op 7, na Otis Redding, Amy Winehouse, Marvin Gaye, Bill Withers, Al Green en Aretha Franklin. Brubeck, in de tijd dat ik naar jazz begon te luisteren mocht die niet eens. Hij maakte Willem Duys-jazz, dus Jazz for the Millions en dat kon niets zijn.

Duys ging dood en ik werd ouder. Tot de absolute top reken ik Brubeck nog steeds niet, maar als er een Top1000 komt met alleen maar jazz dan mag hij er op. Net als Gerry Mulligan en Oscar Peterson, ook musici aan wie ik door Duys (wat heeft die man toch veel verpest) tientallen jaren nauwelijks aandacht besteedde.

Miles Davis, dat was jazz. Hij staat op de lijst met ‘So what’ (plaats 30). Verderop met, echt waar, ‘Tutu’ (201) , ‘Round Midnight’ (318) en ‘Summertime’ (442). ‘So what’ staat ook op plaats 231, maar dan gespeeld door Candy Dulfer.

Louis Armstrong vinden we op 60 met het opperdetopste nummer ‘What a wonderful world’, Stan Getz, uiteraard met Astrud Gilberto en dankzij ‘The girl from Ipanema’, op 101, Horace Silver op 135 met ‘Song for my father’, het Roy Hargrove Quintet op 212 met ‘Strasbourg - St. Denis’, Louis Armstrong & Ella Fitzgerald op 215 met ‘Summertime’ en het Cannonball Adderley Quintet met ‘Mercy, Mercy, Mercy’ op 235.

Binnen de 500 komen we ook nog Buddy Rich, Duke Ellington & John Coltrane en twee keer Chet Baker tegen.

Donald Byrd komt in het tweede deel van de lijst drie keer voorbij. Zonder Sonny Rollins met wie hij, naar mijn mening, zijn beste opnamen maakte. Lee Morgan is er en Rogier van Otterloo met Toots Thielemans, Weather Report en Oscar Peterson, maar dan wel met Ella Fitzgerald.

Allemaal zijn ze de allerbeste, althans volgens Sublime waar ze een handjevol jazz-cd’s uit de kast hebben gerukt.

‘Moet Art Blakey er nog in, of Dizzy Gillespie? Wat denk je van Eric Dolphy, Count Basie, Stan Kenton? En hoe zit het met Piet Noordijk en Herman Schoonderwalt? Ik bedoel: als we toch Candy Dulfer doen, twee keer zelfs, dan weet ik er nog wel een paar.’

‘Hebben we daar de cd’s van bij de hand?’

‘Dat niet maar, eh, die kunnen we toch opzoe...’

‘Ben je gek, we hebben meer te doen. Frank Sinatra moet er nog in. Een keer of zes op zijn minst.’

‘Sinatra is toch de Koning van de Crooners die gek waren op het American Songbook, dat is geen funk, geen soul en geen jazz.’

‘Denk je dat de luisteraars dat weten?’

Laten we voor Sublime hopen van niet, maar als je van jazz houdt, van goede jazz, van allerbeste jazz dan zou ik toch liever afstemmen op een andere radiozender. (november ’21)

Van de kook

Vanmorgen overkwam me iets vreemds. Ik was van plan me een poosje ongebreideld boos te maken en het lukte niet. Ik ben niet bepaald in mijn eerste woedeaanval gebleven en ik weet uit jarenlange ervaring hoe je er eentje opbouwt.

Ik ken de techniek, wil ik maar zeggen, maar ik faalde volkomen.

Nu hoort u te vragen: ‘Wat was er dan aan de hand, jongen?’

Dat zal ik uitleggen.

In de Volkskrant las ik over kookboeken. Daar was tweederde pagina voor ingeruimd. Voor kookboeken. Want daar was een prijs voor: het Gouden Kookboek. Sterker, er waren twee prijzen, want er bestaat ook nog een onlineplatform dat vindt dat kookboeken van belang zijn.

Tientallen worden er jaarlijks uitgegeven en je zou toch zeggen dat iedereen die soms trek heeft en dan de deur niet uit wil wel ongeveer weet hoe hij zijn aardappels op tafel krijgt en zijn bami, desnoods sushi. ‘De bijbel van de Indiase keuken’, tjezis, als ik zo’n titel lees, denk ik: get a life. ‘Toko Lo’, mijn hemel.

Bestel toch wat bij Hans en Frietje en pak een echt boek.

Of zijn er mensen die kookboeken beschouwen als leesvoer? Dat ze voorin beginnen en rond zes uur verstoord roepen: ‘Wacht nou nog even met dat eten, ik ben pas bij de andijvie, zet voor straks maar wat brood op tafel.’ En dat ze dan doorlezen tot de k van krootjes.

Als dat zo is dan neem ik alles wat ik hierboven heb geschreven terug. Lezen is lezen, het maakt niet zo heel veel uit waarin, elk boek is in principe goed al is een misdaadroman natuurlijk beter. Veel beter.

Daar had mijn boosheid over moeten gaan. Over de grote aandacht voor kookboekprijzen en de minimale aandacht voor misdaadboekprijzen.

Deze week was ik in gesprek met twee uitgevers die veel tijd besteden aan misdaadromans (die ze hardnekkig ‘thrillers’ noemen).

Ik vroeg: ‘Vertel eens: wie heeft dit jaar de Gouden Strop gewonnen?’

Ze hadden geen idee. Ik ook niet. Sterker: ik weet zeker dat ik dit jaar niets over een prijswinnaar onder ogen heb gehad. Dat zal wel weer aan mij liggen en ik heb waarschijnlijk de krant die dag niet in de bus gehad en de computer niet aangezet, maar ik wist het echt niet.

Dus vroeg ik: ‘Is de Strop dit jaar eigenlijk wel uitgereikt?’

Ze gingen in overleg en kwamen met een aarzelend: ‘We geloven van wel.’

Een poosje later zei een van de twee: ‘Het staat me bij dat het een vrouw was.’

Een naam kwam er niet en ik kreeg niet de indruk dat ze dat als een geestelijk gemis zagen.

De Gouden Strop. Misschien uitgereikt, misschien niet en wie kan het iets schelen.

Een paar kookboekprijzen? Een halve pagina is niet genoeg.

Daar wilde ik kwaad om worden.

Het lukte dus niet en het erge is dat ik daar maar kort onder gebukt ging. (oktober 2021)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Boekwinkel

Die actie Ik steun mijn boekhandel, wat leek die sympathiek. Tot ik erover na ging denken. O, ja? Hoe sympathiek is die actie dan wel? Nou, ze houdt boekwinkels in stand en ik zie liever een boekwinkel dan een nagelsalon. Veel liever, heel erg veel liever. Wat mij betreft mogen boekwinkels bestaan, gedijen, uitbreiden en overheersen in het straatbeeld.

Duidelijk zover? Mooi, dat scheelt een sloot aan mailtjes.

Maar nu waar het even om draait: hebben we er iets aan, aan die florerende boekwinkels. Daar valt over te somberen. Als je tot het handjevol schrijvers behoort van wie stapels boeken dicht bij de kassa liggen heb je er veel aan: voor je het weet, koop je een huis op Ibiza en mag je in een talkshow.

Maar al die andere schrijvers, die 98,7 procent die geen bestsellers produceren, schieten die op met boekwinkels?

Ik zal die vraag beantwoorden op zeer parlementaire wijze: geen reet.

Hun boeken liggen niet bij de kassa en ze staan niet op de planken. Ze komen er ook niet.

Voorbeeld?

Het beste dat er is: mezelf.

Ik heb het lang geheim weten te houden, maar de boekwinkels zijn erachter gekomen dat ik niet langer een jonge meid ben. Het is tragisch, maar de tijd eiste zijn tol: ik ben boven de vijftig, dus stokoud.

Hier en daar is een boekwinkel waar mijn misdaadromans liggen, maar als ik in een aanval van trots het prachtboek ‘Het hoofd van Little Levy’ nog eens wil bekijken dan moet ik, bij mijn weten, naar Almere en dat ligt net niet naast de deur. Bol.com is een stuk dichterbij.

De jeugdboeken die ik zelf uitgeef, bied ik niet eens meer aan de boekhandel aan, net zo min als aan de bibliotheken. Ik doe het meeste zelf en Bol doet de rest. Dat vraagt wat aan activiteiten op het gebied van reclame, maar daar is Facebook goed voor. Bol wil geld voor zijn diensten, maar het is minder dan de 40 procent die de boekhandel wil en daar is 42 procent al niet ongewoon meer.

Die procenten verdien ik als ik zelf verkoop. Dus schuif ik vrijwel elke dag boeken in enveloppen en denk ik: weer 40 procent verdiend, het gaat lekker zo.

Begrijp me goed, ik hou nog steeds van boekwinkels en ik snap dat ze niet van iedere schrijver boeken in voorraad kunnen hebben, maar als ze je boeken niet hebben, is er ook niet veel reden ze te steunen met een actie.

Wat de actie wel oplevert is dat ik bij iedere auteur die steun geeft nu denkt: hij/zij verkoopt goed, of hij/zij heeft niet nagedacht. (januari 2021)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Soorten dom

Recensenten hebben altijd gelijk. Ik weet niet wie dat heeft bedacht en ga het me alsjeblieft niet uitleggen, maar zo heb ik het gehoord, samen met de opmerking: ‘Gedraag je er naar, anders krijg je je trekken thuis.’

Dat is intussen zo vaak gebeurd dat ik soms denk: recensenten hebben altijd gelijk, doe vooral alsof.

Maar dat betekent niet dat ik hoef te snappen hoe het in het hoofd van een ander werkt.

Een voorbeeld?

Goed dat je het vraagt, want ik ben dit stukje begonnen in de hoop dat je meer wilt weten.

In een van de eerste recensies over ‘Het hoofd van Little Levy’ stond dat de slimme Jeff Meeks op pad was met de domme Levy.

Ik keek er van op. Laat ik nou in al de maanden waarin ik aan het prachtboek werkte nooit in de gaten hebben gehad dat Levy ze niet op een rij had?

Zijn vrouw Lenny is vermoord en hij ziet in dat hij niet de vaardigheden heeft om de moordenaars te vinden, daarom vraagt hij Meeks hem te helpen.

Dat staat al op de eerste pagina, je hoeft niet diep te graven en zorgvuldig te lezen om de bedoeling van Levy te begrijpen.

Ik citeer: ‘Ze (Lenny dus) zei altijd dat ik niet goed was in denken, maar jij wel.’

Nou kan het aan mij liggen, maar ik vind iemand die door heeft dat hij iets in zijn eentje niet tot een goed einde kan brengen nogal slim. Het is de domoor die zijn beperkingen niet kent en een paar meter voor zich uit wauwelt. Als dat niet zo was, hadden we geen virusontkenners en in de USA geen Trumpisten, wat, ik zeg dit voor de recensenten van muziekbladen, geen mensen zijn die trompet spelen.

Maar de afgekloven tegenstelling dom-slim kan wel makkelijk je mening over een boek bepalen voor je aan lezen bent begonnen.

O, ja, bij schrijvers heb je ook vijftig soorten dom, het zijn niet altijd de slimsten, mezelf meegerekend. In het stukje over de tweede eerste Canon van de Nederlandstalige Misdaadliteratuur vergat ik in de eerste zin een s achter het woord misdaadroman, waardoor het leek alsof de eerste eerste Canon opgezet was om één boek in de zon te zetten.

Wat kan die De Zwaan toch een onzin schrijven.

Dat kan ik, ja en ik maak het in de ogen van in elk geval één collega nog erger: ik noemde Oolbekkink als Canon-kandidaat en dat was een soort van overtreffend dom, want Oolbekkink was een schrijver van gemakzuchtboeken, dat ‘vond hij zelf ook’.

Oolbekkink schreef gemakkelijk, goed Nederlands, mooie zinnen, heldere plot. Dat kun je, bijvoorbeeld als je een ploeterschrijver bent bij wie alles van au gaat, wel gemakzucht vinden, maar dan ben je ... daar ga ik een keer een passend woord voor bedenken. (december 2020)

De tweede eerste Canon

In 2017 verscheen de eerste Canon van de Nederlandstalige Misdaadliteratuur met de beste misdaadroman van na de oorlog, of van iets later, daar wil ik af zijn. Op de lijst stonden 77 boeken. Sander Verheijen, de hoofdredacteur van Hebban, en Peter Kuijt, de oprichter van De Spanningsblog, hadden er kranig werk mee verricht: pik de betere thrillers maar eens uit de berg die in een dikke halve eeuw over ons is uitgestort.

Het enige dat me er echt aan opviel was het ontbreken van H.J. Oolbekkink, de bedenker van geheim agent Glotz en avonturier Tim Spender, maar verder: niks mis mee.

Een Canon hoort tien, twintig jaar mee te kunnen, maar volgend jaar al verschijnt weer een Canon van de Nederlandstalige Misdaadliteratuur en het is weer de eerste. Met een grotere jury nu, maar opnieuw met Sander Verheijen en Peter Kuijt, je zou denken dat die zich herinneren dat ze het werk al een keer hebben gedaan.

Het heeft een hoog RTL-gehalte, die Canon. Je kunt op RTL4 met enige regelmaat een film zien die wordt aangekondigd als première. Een tijdje later is-ie op RTL 5, ook als première, want voor RTL5 is het de eerste keer. Daarna RTL7. En weer première.

Lezers mogen voor de tweede eerste Canon titels nomineren, dus als ik een beetje een handige schrijver was dan zou ik vrienden belagen: ‘Hé, doe me een plezier, nomineer me te pletter, het kan vast geen kwaad.’

De commissie die uiteindelijk oordeelt bestaat uit tien personen en als er een commissie is die uiteindelijk samenstelling en volgorde bepaalt dan noem ik die gemakshalve jury.

Een jury van tien en, eerlijk is eerlijk, het zijn mensen die kennis hebben van het genre en die niet te beroerd zijn om boeken te lezen.

‘Is dat niet heel gewoon, zeurkont, dat juryleden boeken lezen?’

Nou, ik kan me gevallen herinneren waarbij ik nogal wat twijfels had.

Nog een puntje. Er zitten twee auteurs in de jury. Het zijn collega-schrijvers die ik hoog acht, dus dat is het punt niet. Wel een puntje is dat schrijvers over zichzelf (‘Ik ga wel even de kamer uit, jongens’) en collega’s moeten oordelen.

Het is een kwestie van instelling, maar ik zou zeggen: denk er nog eens over na. Ooit haalde ik elk jaar de Detective & Thrillergids van Vrij Nederland in huis. Tot ik hoorde dat er ook een schrijver aan meewerkte die de afrekening niet schuwde. Hij ging er prat op dat hij meer boeken voor VN recenseerde dan een schrijver die zelf boeken maakt volgens mij tot zich kan nemen, niet als hij ook echt leest. Al meer dan tien jaar raak ik VN met een tang nog niet aan. Maar dat ligt aan mij hoor, dat ligt aan mij.

Volgend jaar hebben we dus de tweede eerste Canon en ik hoop dat ik het mag beleven dat we in 2025 de derde eerste krijgen en in 2029 de vierde eerste. Maak er een traditie van: elke Canon de eerste. Hebben wij, thrillerliefhebbers, toch eindelijk iets wat ons onderscheidt van alle andere Canons in de hele wereld. (december 2020)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Verzuchtingen

Verzuchting een. Wat doen mannen in deze coronatijd? Stil zitten hopen dat ze snel weer naar de voetbal mogen? Diep verlangen naar een rokerige kamer vol klaverjassers en pokerspelers?

Ik vraag het maar, want ik ben geen mannen. Dat is meervoud en ik zit vrijwel altijd in mijn eentje: het lot van schrijvers. De mooie kant is dat ik nooit last heb van het binnenzitten, nooit verzucht: ik wou dat ik er weer eens uit kon, ik zit op mijn krent en ik schrijf, ik weet niet beter.

Wat vrouwen doen, dat is bekend, in elk geval wat veel vrouwen doen: ze lezen. Vooral jonge vrouwen. Hoe ze het klaarspelen met werk en kinderen weet ik niet, maar ze kunnen het en ze doen het. Jonge vrouwen lezen en ze lezen jonge schrijfsters. Ze lezen geen mannen, want dat is blijkbaar mannenwerk en die zitten dingen te doen waar ik dus geen weet van heb.

Ik kom op het onderwerp door de bibliotheken. Die bestelden van de prachtthriller ‘Het hoofd van Little Levy’, die ik in navolging van wc-eend toch al gauw vijf of zes sterren geef, minder dan gebruikelijk.

Wat of er aan de hand was, vroeg ik de uitgever. Niks, zei hij, je zit nog iets boven het gemiddelde. Je behoort bij de oudere mannen en daar willen jonge vrouwen niets van weten. Het maakt niet uit hoe goed je schrijft, ze beginnen er niet aan. Je zit in de verkeerde leeftijdscategorie en bent niet op tijd vrouw geworden.

Eigen schuld, dikke bult. Had ik maar niet zoveel tijd moeten verspillen met wat ik het liefst van alles doe: schrijven.

Verzuchting twee. Het Strop-verhaal. Wat volgt moet u lezen met een slag om de arm, want mailtjes krijg ik niet op de computer waarop ik dagelijks werk, maar op eentje elders in huis, en ik raak heel vaak berichten kwijt.

Maar ik herinner me echt een mail, waarschijnlijk van het Genootschap Nederlandstalige Misdaadauteurs, GNM, of de baas daarvan, de Auteursbond, waarin sprake was van een Zilveren Strop voor het beste verhaal. Prijs 500 euro.

Er is over de nieuwe strop natuurlijk nagedacht, vast door lieden die kunnen denken. Zij dachten: wat we missen is een Zilveren Strop, want die is er nog niet. De Gouden Strop floreert, sponsors staan te dringen om forse bedragen te doneren en waarom zouden we ze in de kou laten staan. Radio, televisie, tijdschriften, kranten, alles en iedereen staat elk jaar te trappelen van spanning: wie zal winnen. De uitgever en winnaar zijn na de bekendmaking in extase: laten we er snel 60.000 van drukken, ze vliegen morgen de deur uit. Op die golf van wild enthousiasme moet de Zilveren Strop kunnen meedrijven. Roem voor de man/vrouw die een boek te lang vindt; wie een korteademstuk schept, heeft ook recht op onsterfelijkheid.

Ik heb er lang over na zitten denken en ik kwam eigenlijk alleen maar tot een vraag: is dit serieus bedoeld? (november 2020)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Pulp

Vorig jaar november overleed Wim van Eyle. Hij was 83 jaar en de wereld raakte er niet van overstuur: bescheiden stukjes van jazz-, sport- en misdaadliefhebbers, dat was het wel zo’n beetje.

Het uitvoerigste artikel las ik in het fraaie blad Jazz Bulletin van deze maand. Erik van den Berg schreef het en hij beperkte zich niet tot Van Eyles tientallen jazzdiscografieën en zijn bijdragen aan grote naslagwerken over jazz en geïmproviseerde muziek. Van den Berg noemde ook de naslagwerken over wielrennen en schaatsen en het Lexicon Nederlandstalige Misdaadromans dat in 2008 bij Spectrum verscheen. Alleen door de Dick Bos-achtige omslag met veel schaduw en dreiging was het boek al de moeite waard.

Wim van Eyle verzamelde 3500 Nederlandstalige misdaadromans uit de vorige eeuw die hij zomer vorig jaar schonk aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.

Oké, allemaal oud nieuws tot hier voor wie de necrologieën een beetje bijhoudt. Ik had het weg kunnen laten en meteen ter zake kunnen komen als ik mijn grote waardering voor Van Eyle had willen negeren.

Nu komt het punt waar het me om gaat. Het stond in het stuk van Van den Berg in Jazz Bulletin (en voor zover ik weet niet op een thrillerwebsite, ik zeg het maar even) en het maakt maar weer eens duidelijk waarom het nooit iets zal worden met de waardering voor de misdaadschrijverij in dit land.

De Koninklijke Bibliotheek accepteerde de 3500 boeken en dat mag eigenlijk een wonder heten, want in een persbericht liet de bibliotheek het volgende weten: ‘De schenking van Van Eyle is een belangrijke toevoeging aan onze collectie pulp en aanverwante lectuur.’

Ik weet zeker dat ik het persbericht van een half jaar geleden niet onder ogen heb gehad. Misschien heeft niemand het, want er is geen storm van verontwaardiging over dit land getrokken: pulp en aanverwante lectuur, zijn ze daar in Den Haag knettergek?

Waarschijnlijk wel. Heel erg zeker weten van wel. Even gek als de kunstredacteuren van kranten en bladen die smaakvol uit weten te leggen dat geen enkele Nederlandse schrijver van misdaadboeken er iets van kan. Er is wel eens een boek dat bijna ergens op lijkt, maar de redacteur die zoiets beweert zal meteen worden gestraft door collega’s: ‘Vond je een misdaadroman een zesje waard? Hou er dan rekening mee dat het in je jaarlijkse beoordelingsgesprek een dingetje gaat worden.’ Waarna iemand van de kunstredactie meteen uitlegt dat je in IJsland, Noorwegen en Zweden moet zijn als je kwaliteit wilt. Andere landen mogen ook: in Patagonië moet een geweldenaar verblijven.

‘Pulp en aanverwante lectuur’, ik wist niet dat je zoveel minachting in vier woorden kon stoppen.

Pulp, zegt Wikipedia, is de benaming voor een reeks goedkope fictie-tijdschriften die werden gepubliceerd van de jaren twintig tot de jaren vijftig van de vorige eeuw.

Nog een keer Wikipedia: Lectuur in de strikte betekenis is de lagere, populaire vorm van geschreven fictie.

Volgens de Koninklijke Bibliotheek is de lagere, populaire vorm van geschreven fictie verwant aan een reeks goedkope fictie-tijdschriften van een eeuw geleden.

En nog steeds zijn er dapperen - misdaadschrijvers, een enkele uitgever, een met de nek aangekeken redacteur - die zich in willen spannen om gans het volk duidelijk te maken dat er wel degelijk goede Nederlandstalige misdaadboeken zijn, veel goede misdaadboeken, heel veel en dat ooit gezond verstand de vooroordelen aan de kant zal duwen. Ik hou van die mensen, maar een beetje medelijden heb ik wel ze. (maart ’20)

 

De boekwinkel

Het is boekenvakafzeikweek en laat ik eens een bijdrage leveren.
De boekwinkels.
Die hebben het moeilijk, boekwinkels, te veel Bol.com en nu ook Amazon, alle zeilen moeten bijgezet, de klant moet terug de winkel in, geen moeite te veel.
Hoewel.
Wat nu volgt, berust op persoonlijke ervaring, geen woord gelogen, geen lettergreep aangedikt.
Als schrijver heb ik niet veel te maken met boekwinkels: de door menigeen geprezen misdaadroman ‘Lenny the Giant’ is er te koop of hij is het niet en verder bekijken ze het maar.
Als uitgever ligt het anders. Ik geef via Zwarte Zwaan boeken uit die behoren tot de Bob Evers-serie. Het eerste deel werd uitgegeven door Stenvert in Meppel in 1949. Ik heb onlangs deel 67 voltooid. Er zijn meer dan vijf miljoen boeken verkocht en iedere beheerder van een zaak met tweehandsboeken kent ze en heeft er een aantal liggen.
Maar boekwinkels: geen idee. Bob Evers? Wat is dat?
Er zijn uitzonderingen, maar op alles zijn uitzonderingen en daar bemoei ik me nu even niet mee.
Tientallen keren per jaar gaat het als volgt.
‘Met meneer De Zwaan? O, mooi, nou, ik had hier een klant en die wilde iets van een serie. Zegt de naam Evers u iets? O, Bob Evers, zegt u? Daar had de klant het ook over. Hoe kom ik aan die boeken?’
Dat staat uitgebreid op mijn website, maar daar kijken boekhandelaren nooit, dus leg ik het graag even uit.
‘Toen ik met uitgeverij Zwarte Zwaan begon, heb ik vertegenwoordigers van alle boekenketens aangeschreven. Niemand bestelde, sterker: niemand reageerde. Toen dacht ik: barst maar, ik heb jullie niet nodig. De boeken verschijnen in april en ik verkoop ze tot juni zelf. Daarna gaan ze naar Bol.com en rond augustus naar het Centraal Boekhuis, dus naar de boekwinkels.’
‘Maar het is nu pas maart.’
‘In maart gaat de mailing over de nieuwe delen naar de fans, dat zijn er tegen de duizend. Sommige lezen slordig en lopen meteen naar een boekwinkel. In de boekwinkel leest niemand, dus gaat u bellen, en opnieuw bellen en wachten tot ik zin heb u terug te bellen.’
Zo gaat het. En nu komt de uitsmijter.
Vrijdag werd ik gebeld door iemand die in een boekwinkel werkt. ‘Meneer De Zwaan? O, dan heb ik de goede. Een klant heeft het over delen van, hoe heet het, Bob Evers? Maar ik zie er nergens iets over.’
Ik heb antwoord gegeven, maar het is voor de laatste keer, want iemand van dezelfde boekwinkel belde vorig jaar met hetzelfde verhaal, en het jaar ervoor ook.
Niets onthouden, niets leren, niets aan collega’s doorvertellen en vooral geen website bekijken.
Dan hou je wel tijd over om te klagen. (maart ’20)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Broodschrijver

Als iemand zegt dat je een broodschrijver bent dan bedoelt hij dat meestal denigrerend, soms puur beledigend. Broodschrijver zijn, dat is slecht. Broodbakker is goed, net als broodloodgieter en broodpianostemmer, daarom gebruikt niemand die woorden, iedereen weet dat een bakker bakt om zijn brood te verdienen.

Schrijvers doen niet aan verdienen. Die zwoegen en steunen, die doen hun hersenen pijn om zinnen te bedenken die passen in een verhaal dat in hun hoofd woelt. Wees voorzichtig met schrijvers, ze lijden veel. En allemaal puur voor de lol.

Een broodschrijver daarentegen lijdt nooit, die slaat op de toetsen als Gekke Henkie en kijk nou eens: weer een boek af. Ik had bijna getikt: weer een Suzanne Vermeer af, maar ik hou het liever leuk.

Het bovenstaande bedacht ik nadat ik een praatje had gehouden voor een groep schrijvers over ‘uitgever worden’. Dat ben je nadat je hebt geroepen: ‘Ik ben uitgever’ en daarna ga je aan de slag: aan wie verkoop ik mijn boeken, hoeveel moet ik er laten drukken, hoe duur maak ik ze. Dat is het hele eiereneten, maar dan wel in het kort.

Op de weg naar huis draaiden mijn gedachten om het woord broodschrijver en opeens schoot me te binnen hoe het er mee zit. Iedereen die een boek schrijft en dat uitgegeven krijgt, is een broodschrijver. Iedereen. Alleen komt verreweg het meeste brood op de tafel van de uitgever. Wel eens gehoord van een uitgever die in een afdakswoninkje huist? Eentje gezien die rijdt in een tot op de velgen versleten auto? Ooit een uitgever uit een B&B zien komen omdat hij het viersterrenhotel niet kon betalen waarin zijn schrijvers suites hadden?

Ik schrijf dit niet omdat ik met uitgevers wil afrekenen. Ik heb er heel wat gekend en de meesten waren betrokken en hadden liefde voor het boekenvak.

In elk geval vroeger.

Tegenwoordig kopen uitgevers uitgevers op waardoor je soms niet meer weet wie bij wat hoort. Kleine uitgevers die dachten dat ze een goede oude dag zouden hebben als ze op tijd hun bedrijf verkochten, zitten nu te somberen.

Omdat de wereld anders is dan toen ze begonnen. Ze zochten contact met boekhandels en als ze geluk hadden, konden ze daar hun boeken kwijt. Er werden ook minder boeken gepubliceerd, dat maakte het makkelijker om ruimte op een plank te krijgen.

Vandaag de dag zit de wereld voor Bol.commen en Amazons. Boekhandels zijn nuttig, en leuk om in rond te lopen, maar je hebt als schrijver meer aan Facebook.

Dat weet ik omdat ik het ervaren heb.

Ik vind schrijven een vak, net als loodgieten, broodbakken en mensen oplichten via beursconstructies die niet deugen. Voor mij is het zelfs meer dan een vak, het is iets wat ik wíl doen, zeven dagen in de week, liefst flink wat uren per dag. Langzamerhand beginnen heel wat onderdelen van mij te kraken, maar de fantasiespieren doen het nog voortreffelijk en als ik drie keer in het jaar het toetsenbord vervang, omdat de letters na verloop van tijd zijn verdwenen, dan kan ik eindeloos doorgaan.

Van doorgaan komen zinnen, alinea’s, hoofdstukken, een boek. Dat wil je in druk zien verschijnen en je wilt er geld voor. Dat kan nog steeds via een uitgever, het kan sneller als je zelf uitgever wordt. Bedenk daarbij dat de jongens die een halve eeuw geleden groot werden ook klein zijn begonnen, vol hoop en goede bedoelingen.

Laat ik het anders zeggen. Ik kan eigenlijk alleen schrijven, maar het is me gelukt een uitgeverij op te zetten waar ik van kan leven.

Als een one track pony als mij dit lukt, hoe moeilijk kan het dan zijn? (december 2019)

 

Stickers

‘Ik zou niet weten hoe ik al de Bol.com- en Amazon-bestellers terug moet krijgen in mijn winkel,’ zei een boekhandelaar nadat ik had vastgesteld dat hij het boek dat ik wilde kopen niet op een plank had staan.

Nou, bijvoorbeeld door het boek dat ik cadeau wil geven op een plank te hebben.

Er is meer.

Door af te zien van die ellendige actie- en prijsstickers.

Het boek dat hij niet had, kon worden geleverd door Bol. Snel, daar niet van, maar wel voorzien van twee grote rode ronde stickers die op de voorkant waren geplakt met lijm die je alleen kunt verwijderen als je in een bouwmarkt het sterkste spul hebt gehaald dat in voorraad is. En die rommel blijft ook nog minstens drie dagen stinken.

Op de eerste sticker stond: Meer dan 1 miljoen exemplaren van deze reeks verkocht in Zweden.

Ik heb het niet zo op misdaadromans uit het land van puntjes op klinkers en dronkenschap, sinds ik heb vastgesteld dat veel schrijvers daar zo’n tik hebben gekregen van Sjöwall en Wahlöö dat ze niet los kunnen komen van een hoofdpersoon die zich dagelijks vol laat lopen, gescheiden is en aan het einde van elk derde hoofdstuk op zijn donder krijgt van zijn dochter. Maar, eerlijk is eerlijk, de tekst op de sticker maakte me nieuwsgierig. Een miljoen exemplaren van een reeks? Welke reeks dan wel? De Bäckström-serie van Leif GW Persson. Van het boek dat ik in handen had, waren er in Zweden 300.000 verkocht. Als dat klopt - en sinds ik uitgever ben, neig ik ertoe om te beweren dat uitgevers niet liegen - dan moet het iets zeggen over de vrees van de Zweden voor de lange winternachten. Het kan ook te maken hebben met hun geestesgesteldheid: ‘Je kunt het best naar een psychiater gaan, maar er is een wachttijd van veertien weken, probeer het dus eerst met een Bäckström-boek.’

Denken is vaak een manier om niet te hoeven handelen, maar na een tijdje besloot ik de stickers te verwijderen, het was een cadeautje en dat wilde ik stickervrij. De eerste sticker ging hoopgevend snel, de tweede weigerde. ‘Nu € 5,95’ stond er op. Je geeft geen cadeau van 480 bladzijden als voorop een ramsjpartijprijs prijkt, dat staat goedkoop en het is in strijd met de goede sier die je wilt maken met een te dik boek.

Toen de sticker was verdwenen kon ik duidelijk zien waar hij had gezeten, want er was iets van de kleur meeverdwenen. Dat staat armoeiig. ‘O, het is een afleggertje, dat zie ik meteen, nou je hebt wel iets voor me over.’

Zo’n boek geef je niet cadeau, dat lees je zelf of breng je naar de Kringloop.

Meteen na het bezoek aan de Kringloop ging ik terug naar de boekwinkel: ‘Bestel die Bäckström toch maar, maar ik wil ’m zonder sticker, kan me niet schelen hoe je het regelt.’

Het kwam voor elkaar en ik dacht: de boekwinkels moeten beslist blijven. (november ’19)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Boodschapjes

Het zal de leeftijd zijn dat reacties tegenwoordig vertraagd binnenkomen. Invallen idem dito. ‘Is niet erg,’ zeggen de mensen die het goed met me voorhebben (die zijn er, geloof dat nou eens), ‘het geeft niet wanneer het komt, áls het maar komt.’ Zoals jezelf vragen stellen over de vraag of een misdaadroman een boodschap moet hebben. Het onderwerp kwam weer eens langs in september en ik reageerde standaard met: ‘Jezus, nee toch’, waarna ik er geen seconde meer over nadacht.

Dat denken kwam pas deze week en ik heb geen idee wat de reden was, waarschijnlijk had het indalen twee maanden geduurd.

Ik dacht: waarom stelt iemand de vraag of een misdaadroman een boodschap moet hebben? Omdat hij/zij denkt dat dat eigenlijk moet?

Dit is het soort vraag waar ik veel last van kan hebben, het soort waar ik vaak te veel tijd aan besteed.

Moet dat, en waarom dan? Ben ik wel eens een boodschap tegengekomen waar ik iets mee opschoot?

Ik heb me een ongeluk zitten piekeren en mijn (voorlopige) conclusie is dat ik een zeer gelukkige hand van boeken selecteren heb, want ik kan me geen enkele boodschap herinneren die mijn leven veranderde of zelfs maar een schokje gaf.

Wel boodschapjes die zo voor de hand liggen dat ze clichés zijn geworden en clichés mag je negeren.

Je moet geen moord plegen, want inspecteur Arglistig krijgt je toch te pakken. Dat is zo’n cliché.

Als je geld jat, doe het dan goed en vertrek naar een ver land waar de inspecteur niet naartoe mag omdat er geen fonds voor grote reizen is.

Als je iemand een schop geeft (slaat, neerschiet) dan heb je een beste kans dat-ie een keer terugschopt (slaat, schiet), zorg dus dat het goed raak is.

Bedenk alle andere clichés zelf en probeer daarna een boek te pakken te krijgen waarin ze niet te veel in je zere oog springen. Die boeken zijn er, maar ze zijn dunner gezaaid dan de cliché-antwoordboeken omdat die nu eenmaal beter worden verkocht.

Waarom beter verkocht, vroeg ik me af toen ik toch bezig was met denken. Ik vermoed dat het komt door de zegeningen van de zelfbevestiging. Veel lezers willen helemaal geen boodschap, in elk geval niet eentje die ze zelf niet hebben bedacht. Ze willen boodschapjes die hun mening bevestigen: een moord mag niet, je vrouw/man/kind slaan evenmin, net als oplichten, stelen, drugs dealen en nog een heleboel meer. ‘Kijk maar,’ willen ze kunnen zeggen, ‘ik dacht het al, maar nu weet ik het zeker, want de inspecteur is er ook erg tegen.’

Sinterklaas komt eraan en hij wordt gevolgd door de Kerstman. Ik weet wel zeker dat er deze maand minstens 76 boeken op de markt komen met zoveel zelfbevestigingen

dat de vullingen uit je kiezen vallen.

Ik hou het liever bij boeken waarvan de schrijver ook vindt: ‘Boodschap? O, jezus, nee toch.’ (nov. 2019)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Dood paard

De landelijke ochtendkrant die ik in de bus krijg, maakte duidelijk waar wij, schrijvers van misdaadromans, staan ten opzichte van schrijvers van romans die er wel toe doen. Zei ik ‘staan?’ Ik bedoel natuurlijk liggen, op de bodem van een put terwijl ver boven ons de literatuur kraait.
Een volle pagina was uitgetrokken voor de BookSpot Literatuurprijs. Hoeveel ruimte er door de krant tegenaan werd gegooid toen de Gouden Strop werd uitgereikt weet ik niet precies meer, maar het was een stukje waarin net de naam van de winnaar voorkwam. Wie er nog meer waren genomineerd bleef duister.
Twee prijzen had BookSpot liggen en ze bedroegen allebei 50.000 euro. Logisch dat er niet in een hoekje nog 25.000 ligt voor iemand die een knap misdaadboek schrijft.
In het verhaal over de prijzen werden winnaars en genomineerden genoemd en mocht de voorzitter van de jury op de foto, samen met grote plakkaten waarop de naam van de gulle gever stond.
Er zijn uitgeverijen die zorgvuldig bijhouden hoe vaak een boektitel en de naam van een schrijver worden genoemd. Het aantal keren wordt uitgedrukt in geld. De auteurs krijgen na verloop van tijd staatjes onder ogen waarin staat hoeveel euro’s zijn uitgespaard door de gratis reclame. Wat de BookSpotwinnaars betreft, zal het gaan om zeer forse bedragen.
Bij BookSpot zullen ze op de dag na de prijsuitreiking veel hebben gelachen.
‘Het gaat goed, jongens, een heel stuk beter dan toen we die aardige, goedwillende mensen van de Gouden Strop een Gouden Bergje beloofden. Blij dat we van ze af zijn, want wat leverde het nou nog op aan naamsbekendheid en gratis reclame?’
Vrijwel niet, wat dat betreft, begrijp ik de BookSpotters heel goed. Ze herkennen een dood paard als ze er twee jaar aan hebben sleuren.
Wij, misdaadauteurs, denken dat er in dat paard nog een sprankje leven zit. Niet alle auteurs, maar een aantal.
Jacob Vis is er een van en hij kwam met het idee dat losjes is gebaseerd op de Franse Prix Goncourt. De winnaar krijgt 10 euro, maar omdat wij, Nederlanders, zuinig zijn, maakt Vis daar 1 euro van. Er komt wel iets bij, namelijk de garantie dat er 10.000 exemplaren van het boek worden gedrukt en verspreid door een instantie die enige invloed bij boekhandels heeft. Leg de boeken naast de kassa, geef de boekhandelaar een flinke korting, en zie wat er gebeurt.
Het is een mooi plan en ik zie niet wat er anders opzit behalve dan ophouden en nooit meer over de Strop praten. De vraag is, vertelde Vis me, dat er collega’s zijn die denken dat zelfs die 10.000 exemplaren niet worden verkocht.
Twintig jaar geleden kreeg je geld voor een Gouden Strop en verkocht je zeker 20.000 boeken. Nu wordt al getwijfeld aan 10.000. Als die niet aan de man worden gebracht dan kunnen we beter stoppen. Met de Gouden Strop en met schrijven, laat iedereen dan maar lekker boeken uit Zweden kopen. Die gaan er even vlot in als de dagelijkse liter sterke drank waar de hoofdpersonen behoefte aan hebben. (november 2019)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)


Eikenprocessierups

‘Wanneer brandharen van de eikenprocessierups met uw huid, ogen of longen in aanraking komen, kunnen zij binnendringen. Daardoor kunt u klachten krijgen zoals: (heftige) jeuk, bultjes, blaasjes, roodheid van de huid, rode en gezwollen ogen. Soms lijken de klachten op een verkoudheid: een loopneus, kriebel in de keel, hoesten, moeilijk slikken, kortademigheid. Andere klachten kunnen zijn: overgeven, duizeligheid, koorts, u niet lekker voelen. Komt een brandhaar in uw oog dan kan dat zeer ernstige klachten geven. U kunt dan een oogontsteking krijgen.’ (Bron: Thuisarts.nl)
Je zou zeggen: redenen om de eikenprocessierups grondig te lijf te gaan.
De gemeente Meppel denkt daar anders over (bron Meppel.nl in de Meppeler Courant huisaanhuis-editie): ‘We zullen om moeten leren gaan met een omgeving waarin de rupsen voorkomen.’
De gemeente laat alleen handen uit de mouwen steken op plaatsen ‘waar het risico het grootst is, denk bijvoorbeeld aan schoolpleinen’. Er is ook advies: zet bloemen in je tuin om insecten te ondersteunen die houden van eikenprocessierupsen en vang en koester gaasvliegen. Een nestkastje kan ook geen kwaad en verder blijf je maar uit de buurt van eiken. Probeer van de wijk Oosterboer maar eens in de stad te komen zonder eiken te passeren, het gaat niet meevallen.
De houding van de gemeente komt natuurlijk domweg neer op de weigering kosten te maken voor voorzieningen waardoor de gezondheid van de inwoners minder risico loopt.
‘Kan niet anders,’ ik hoor het een onverschillige burgemeester/wethouder/ambtenaar zeggen, ‘er is een grote wachttijd bij aannemers die de rupsen verwijderen.’
O, ja? Wat, onverschillige burgemeester/wethouder/ambtenaar, denk je van het trainen van enkele mensen die in dienst zijn van de gemeente? Als ‘aannemers die rupsen verwijderen’ het kunnen, zal het Meppelers ook wel lukken. Leer medewerkers hoe ze de rupsen te lijf moeten gaan, geef ze de juiste kleding en goed materiaal en weet dat je je inwoners tot in lengte van jaren van dienst bent. De rupsen zijn er en ze zullen blijven. De rupsenbestrijders van Meppel wacht een baan voor het leven. (juli 2019)

 

Geen ruimte, geen liefde

Aan- en opmerkingen op columns komen van vijf kanten: bezoekers van sites (waarvan Hebban de belangrijkste is), van blogs (de belangrijkste: de Spanningsblog), e-mail, Facebook en het plekje in mijn hoofd dat zich met misdaadromans bezighoudt. Het is een gevoelig plekje en soms is het er druk. Dan levert het ideeën en kritiek en omdat ik goed ben geworden in het negeren van kritiek schenkt het extra aandacht aan de ideeën.
Onder meer over voor- en nadelen van papier ten opzichte van internet.
Naar een site moet je toe, bewust, een krant ligt op je tafel, die blader je door en dan zie je van alles en nog wat ... behalve stukken over misdaadromans.
Soms wel, hoor, want een beetje krant heeft een boekenredactie waar bij tijd en wijle iemand zegt: ‘Jongens, kom op nou, er worden veel spannende boeken verkocht, laten we daar eens wat meer aan doen.’
De oudste collega, wijs en zuur geworden in de loop der jaren, slaat terug. ‘Komt alleen maar gezeik van. Als we veel aan misdaad gaan doen dan krijgen we die Nederlandse zeurzakken achter ons aan die beweren dat ze mooie boeken schrijven en jullie weten net zo goed als ik dat het niks is en niks wordt.’
Dat niks-idee blijft hangen. Het hangt al heel lang en nou kan één keer per jaar de juryvoorzitter van de (BookSpot) Gouden Strop zich de blaren op de tong kletsen: er zal niets door veranderen.
Vorig jaar heb ik voorzitter Anniko van Santen zeer haar best horen doen en dit jaar heeft ze het vast ook gedaan. Maar in de kranten die ik lees, is me geen enkel interview met haar of de winnares opgevallen.
Omdat de Strop niet belangrijk genoeg wordt bevonden? Zelfs niet nu de prijs vorig jaar is opgekrikt naar 20.000 euro?
Ik ben er bang voor. Jaren geleden was de prijs 1001. Guldens. Geen euro’s. Een bedrag van niks voor een boekenprijs, maar, jongens en meisjes, wat was er een aandacht voor.
Momentum. Dat is het woord dat ik nu hoor te gebruiken. We hadden het en we zijn het kwijt geraakt.
Omdat wij, misdaadschrijvers, van die beroerde boeken schrijven?
Ik geloof daar niet zo veel van. Ik heb het meerdere malen een recensent horen zeggen, maar als ik vroeg: ‘Hoe vaak lees jij Nederlandstalige misdaadromans’ dan kwam te vaak het hakkelende antwoord neer op: ‘Zelden, want jullie kunnen er niks van.’
De Volkskrant had ooit een recensent die dit zei voor hij aan het recenseren sloeg. Het Algemeen Dagblad had een heel ervaren recensent die werd weggepest (en daarna thrillerweb.nl begon). Er zijn meer voorbeelden.
Geen ruimte, geen liefde voor het genre, geen plannen voor verbetering.
Dan kom je als liefhebber inderdaad snel terecht bij websites en blogs. Dat is even mooi als betreurenswaardig.
Zoiets denkt dat misdaadplekje in mijn hoofd en het eindigt meestal met: oké, dit weet je allemaal al een hele tijd, ga je nu weer verder met je boek? (juni '19)

 

Je moers taal

‘Ja, jongen, je krijgt waar je om vraagt.’ Ik heb het vaak gehoord en het hoort thuis in de afdeling domme spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen.
Als ik kreeg waar ik om vroeg dan belde de baas van de Staatsloterij om te vertellen dat ik die 17,3 miljoen heb gewonnen. Vraag ik al een dikke zestig jaar om en hij scheept me twee keer per jaar af met een eigengeldje.
Je krijgt helemaal niet waar je om vraagt, je krijgt schimpscheuten.
Om het woord dystopisch. Iedereen schijnt het te kennen, behalve ik. En ik onthoud de betekenis nog niet ook. Nog een woord dat steeds weer wegebt en het verdomt een plek in een hersenkwab te zoeken: megalomaan.
Ken je dat ook al niet? Jawel hoor, ik ken het, ik weet alleen niet goed wanneer ik het moet gebruiken. Mijn ouders zeiden: spreek je moers taal en mijn moer had het nooit over megalomaan. Ook niet over dystopisch.
Ze had het evenmin over websites, want die waren er niet voor meneer Alzheimer bij haar aan kwam kloppen. Gelukkig maar, want er wonen in websiteland mensen met tenen waar mijn moeder met liefde op was gaan dansen.
Tenen die zeiden dat ze hartstikke veel aan de Gouden Strop hadden gedaan en zo. Dat iedereen alles van en over de Strop-genomineerden had geweten als iedereen hun website maar had bezocht.
Dat ik er in mijn stukje over de uitreiking van dit jaar bij vermeldde dat ik er een handje van heb net toevallig de goede websites niet te bezoeken, deed er niet toe.
Er was ook iemand die me vol liefde en begrip toesprak en daarom leg ik de bedoeling met evenveel liefde en begrip nog een keer uit. Mensen die dagelijks de goede en beslist nuttige websites bezoeken waarin veel (‘alles,’ zeggen websiters graag) te lezen is over de Strop zijn geweldig op de hoogte. Maar, en schuif de tenen maar naar voren, ik weeg 85 kilo dus het kan aankomen: het gaat me niet om kennis van geharde liefhebbers, het gaat me om de mensen die best een misdaadroman willen kopen als ze maar wisten van wie en waarom.
Het kan zijn dat het Journaal de winnaar in beeld heeft gebracht en het kan zijn dat Radio 1 er twaalf keer hetzelfde item over heeft uitgezonden. Maar ik heb het gemist en ik ben niet bestraffend toegesproken door lezers die het wel hebben gezien/gehoord. Ik vrees dat de Strop domweg niet belangrijk genoeg werd bevonden. Ik heb de tijd meegemaakt dat je je kop terugzag in het Journaal als je de Strop won, dat Radio 1 een interview wilde en dat de kranten die er toe deden er artikelen dan wel interviews over plaatsten. Tijdschriften kwamen wat later en dat was mooi, dan bleef je in de aandacht.
Prachtig, de websites waar de kenners komen, schitterend de blogs die alles melden wat te melden valt. Maar ik ben een krantenman. Ik wil nieuws over de Strop voor mij zien, op tafel, tijdens het ontbijt, met foto en samenvatting van de feestelijke uitreiking.
Zolang dat niet gebeurt, ga ik herhalen waar ik mijn vorige stukje mee eindigden.
De Gouden Strop. Mooie prijs, maar, godverdegodver: voor wie? (juni '19)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Dystopisch thrillerland

Gebrek aan kennis zou van overheidswege bevorderd moeten worden, het maakt het leven er makkelijker op. Er moet dan wel meteen iets gedaan worden aan de gevolgen van onverwacht opheffen van dat gebrek. Iemand zegt iets, je leest iets en pats, shit, is ook zo, is dat gebeurd, ach, waarom wist ik weer van niets?
Vaak ben ik onwetend omdat ik websites niet bijhoud, blogs niet, Facebook niet, ik schijn mezelf op Linkedin te hebben gezet, maar heb geen idee van het wachtwoord.
De (Book Spot) Gouden Strop, daar heb ik het over.
Die is uitgereikt, of gegeven, of gestuurd, dan wel overhandigd. Ik zag het in de Volkskrant. Spannende boeken weken, las ik en ik dacht: verrek, is ook zo, hoe zou het met de Strop zijn?
Dat stond in het kleine stukje, onderaan de pagina. Gewonnen door Samantha Stroombergen (van harte, Samantha), een naam die ik niet eerder had gehoord en dat had wel gemoeten. Ik bedoel: ze zal genomineerd zijn geweest. Met anderen. Waarna kranten zich op de genomineerden hebben gestort en we zo’n vloed aan informatie over ons kregen dat zelfs ik op de hoogte zou zijn geweest. Neem een prijsje als de Libris. Probeer daar de genomineerden maar eens van te ontlopen. Met de winnaar word je doodgegooid. Grote advertenties, aan artikelen geen gebrek.
Niet dat ik nou nog weet hoe de man heet, maar dat ligt ook aan mij, ik ben slecht in namen. Het was een man, dat weet ik, dus 50 procent van de schrijvers valt al af. Vijftig? Misschien wel 70, volgens mij schrijven er heel wat meer vrouwen dan mannen. Ze zijn in elk geval trouwer als het gaat om het bijwonen van vergaderingen en bijeenkomsten. Op de laatste bijeenkomst van de Auteursbond waren drie schrijvers in een vertrek vol schrijfsters.
Terug naar het stukje in de krant. De Schaduwprijs was voor Erik Betten (van harte, Erik), ook nooit van gehoord, maar hij schreef een dystopische thriller. Dat woord heb ik opgezocht en dat viel nog niet mee. Mijn Koenen-Endepols kwam niet verder dan dyspepsie, aan dys gevolgd door een t waren ze niet toegekomen. Google wist het wel. Dystopie is een (denkbeeldige) samenleving met louter akelige kenmerken waarin men beslist niet zou willen leven.
Opgewekt boek, mag ik aannemen.
De genomineerden voor de Schaduwprijs werden ook niet vermeld. Genomineerden zijn in thrillerland paria’s, ze vullen een keer een regel, maar ze tellen geen seconde meer mee als de prijs is uitgereikt. Genomineerden verkopen één boek extra omdat de buurman wil weten wat die schrijver van hiernaast aan dystopische gedachten heeft ontwikkeld en daar blijft het bij.
De uitreiking. Die moet onderdeel zijn geweest van een tv-programma aan het einde van de middag. Kijken vast veel mensen naar, al heb ik er nog nooit een gesproken.
Vorig jaar was de prijsuitreiking op een plek waar je met het openbaar vervoer nauwelijks kon komen. Dat was niet handig. Schrijvers waren er wel, maar journalisten veel te weinig, die gaan alleen naar een handig te bereiken plek in de buurt (lees: Amsterdam) of naar de binnenlanden van Chili of China-zuid. Een mooie plek verborgen in ’t Gooi is te veel moeite; niet boos worden, ik was 40 jaar journalist, ik weet waar ik het over heb.
Op de site van het GNM vond ik iets over dit jaar, maar als de leden via een mailtje waren uitgenodigd voor het tv-programma of na de uitreiking op de hoogte zijn gehouden dan heb ik ook dat weer eens gemist.
De Gouden Strop. Mooie prijs, maar, godverdegodver: voor wie? (mei 2019)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Ik ben te oud

Ik ben te oud. Voor wat, ik hoor het je vragen. Te oud voor de bibliotheek van Almelo.
Almelo, ja, waar ik jaren geleden een verschil van inzicht had met de baas daar. Hij vond het onzin dat hij boeken moest aanschaffen die misschien maar een paar keer zouden worden uitgeleend, hij bestelde veel liever 250 exemplaren van een paar bestsellers, want die vlogen de deur uit. Ik had toen een column in een krant en legde uit -ik ben een vriendelijk mens, ik leg graag uit- dat het misschien geen kwaad kan als mensen de kans krijgen boeken te lezen die niet ‘iedereen leest’.
Ik ben een beetje allergisch voor de woorden iedereen leest. De boeken die iedereen leest, lees ik niet, puur uit balorigheid, net zo min als ik boeken lees die ik ‘moet lezen’, want ik moet niets.
De opmerking over te oud voor Almelo had te maken met een lezing. Voor scholieren, niet voor hoogbejaarden, want dat had mogelijk door de beugel gekund.
‘Hij is al 70 hoor.’ Dat ben ik helemaal niet, 70, ik ben een stuk ouder.
De organisator van de lezing hield voet bij stuk en, zowaar, ik mocht.
Ik heb jarenlang lezingen gegeven voor verenigingen, huisvrouwen, praatgroepen, leesclubs en scholen. Die op scholen waren het leukst, want kinderen zijn spontaner dan volwassenen, het kan ze geen fluit schelen of een schrijver bekend/geliefd/gehaat is, ze luisteren en stellen als ze de kans krijgen de grappigste vragen.
Na verloop van jaren kreeg ik genoeg van het gereis naar plaatsen waar ik eigenlijk net toevallig die dag liever niet wilde zijn en ik ging fors op de rem staan.
Dat zou ik voor Almelo ook hebben gedaan als ik de organisator niet had gekend, een erg aardige man die ik graag ter wille wilde zijn. Hij was blij en ik dacht: voor een keertje is het weer leuk.
Bij de bibliotheek dachten ze van niet. Daar vreesde iemand dat het sneue dag zou gaan worden als kinderen moeten luisteren naar een kinderboekenschrijver die nog ouder is dan 70.
Het rare van het hele verhaal is dat ik tot op de dag van vandaag denk dat ik naar een school ga. Ik zou niet weten wat de bibliotheek ermee te maken heeft en ik ga het niet vragen, want zelf redenen bedenken is veel leuker.
Het leukst zou zijn dat ze bij de bibliotheek somber over me doen omdat ik een paar jaar geleden een column heb geschreven over bibliotheken die een potje maken van de afdracht voor schrijvers. Ik zei toen dat ik mijn boeken niet meer in de bibliotheken wilde hebben, wie ze wil lezen die koopt ze maar. Als ik zoiets zeg dan doe ik het ook en het leverde een reeks boze bibliotheken op.
Of Almelo er bij was, weet ik niet meer, want ik verzamel geen bozigheid. Maar het idee dat het een met het ander te maken heeft, bevalt me zeer.
‘Die De Zwaan is niet alleen stokoud, hij doet nog lullig ook.’
Het mooie van dit alles is dat ik geen idee heb van de datum van de lezing. Misschien wordt het wel volgend jaar. Dan ben ik nog ouder. Arme scholieren. (november 2018)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Gavin Lyall

Ik was bij het herlezen bij de L en daar stond-ie: Gavin Lyall, in vertaling uitgegeven door Bruna en Sijthoff. Hoe kon ik hem zijn vergeten in het lijstje ‘welke schrijvers vind jij de moeite waard?’. Ik vrees dat het kwam door gemakzucht. Dan vraagt weer eens iemand voor een stukje of een website: welke schrijvers vindt u de beste en dan ga ik over op de automatische piloot: ‘Nou, eh, Robert B. Parker natuurlijk, Carl Hiaasen en Lee Child voor hij er een potje van begon te maken. In het kader van genderneutraliteit heb ik een tijd ook Janet Evanovich genoemd, maar die is opgehouden met denken en schrijft nu al jaren hetzelfde boek. Dat doet ze vaardig, maar een mens kan ook te aardig zijn voor schrijfsters.
Een halve eeuw geleden was het rijtje natuurlijk anders: Dashiell Hammett, Raymond Chandler, Elmore Leonard en Donald Hamilton kwamen er in voor. En Gavin Lyall. Laat Lyall nou net de schrijver zijn die zich nog steeds kan meten met de besten. Sterker: hij staat nog steeds aan de top. Hij publiceerde zijn eerste boek in 1961 en zijn laatste in 1999, vier jaar voor zijn dood, en het belangrijkste wat ik erover kan zeggen -en iets wat belangrijker is, bestaat niet- is dat zijn stijl alle stormen heeft doorstaan.
Tegenwoordig lees ik vaak dat een schrijver je het verhaal ‘in moet trekken’. Lyall sleurt je het verhaal in en probeer dan maar eens op tijd naar bed te gaan. Zijn hoofdpersonen zijn altijd eenlingen en hun achternaam begint meestal met een C: Clay, Case, Cane, Carr, Cary, Card. Ik denk dat hij pas aan Maxim begon toen hij geen geschikte namen van vier letters beginnend met een C (één keer K: Kemp) meer wist. Maxim is ook een eenling, maar hij ging, in tegenstelling tot de C’s, meer dan één boek mee.
Lyalls hoofdpersonen zijn piloot, lijfwacht, kunstsmokkelaar, of majoor-zonder-vooruitzichten te werk is gesteld in Downingstreet 10.
Het uitgangspunt is eenvoudig: de hoofdpersoon (altijd dorst en geldgebrek) belandt in een situatie die uitzichtloos lijkt. Clay/Carr/Case/enz. stelt dat vast, maar is te stijfkoppig om er vandoor te gaan en probeert er het beste van te maken. Met humor, veel Engelse, onderkoelde humor, waardoor ik ook bij de zoveelste herlezing zit te grinniken. Thrillerschrijvers zonder een greintje humor kun je in elk land van de bomen plukken, maar schrijvers als Lyall verdienen een monument.
Ik heb de tien boeken van hem die zijn vertaald. De laatste, De tweede man, is van 1986. De boeken die erna kwamen zijn niet in het Nederlands verschenen, de groep liefhebbers was te klein geworden, ik denk omdat we in een land leven waarin moord en doodslag serieus wordt genomen: de schrijver dient de lezers te overtuigen van de ernst van de situatie, wie een aanval heeft van humor belt maar met RTL, daar hebben ze komedies nodig.
Gavin Lyall staat vanaf nu weer op mijn favorietenlijstje. Bovenaan. En de reden dat ik u dit meedeel, is de komst van de jaarlijkse stroom zomerboekenmarkten. Je ziet ze zelden, een Lyall tussen het andere vergeelde goed, want wie er een heeft wil ’m liever niet kwijt. Maar soms ligt er een. Grijpt de parel: u gaat een mooie avond tegemoet. (juni 2018)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Honderden per jaar

Even snel reageren. Ik zeg: honderden boeken. Hoeveel zie je er nu voor je: 300, 500, 1178? Veel boeken, daar kunnen we het wel over eens worden, in elk geval meer dan 200, want in dat geval zeg je niet ‘honderden’, maar ‘een paar honderd’.
Nu ga ik naar Taede A. Smedes. Hij is schrijver en recensent bij onder meer de Volkskrant. Dat meld ik op gezag van de Volkskrant en daar zullen ze wel weten wie er recenseert.
Taede schreef over ‘Het boekenvak’ en de eerste zin luidde: ‘Als recensent bespreek ik honderden boeken per jaar.’ Honderden hè, dus 300, 500 of 1178. Veel.
Voor alle zekerheid blijf ik aan de lage kant: 365. Eén boek per dag en geen dagje overslaan.
Ik heb ooit een column gewijd aan een vergadering van het GNM, Genootschap Nederlandstalige Misdaadauteurs, waar een lid zei dat hij meer dan 100 boeken per jaar recenseerde voor Vrij Nederland. Ik ben het exacte aantal vergeten, maar het waren er heel wat meer dan die 100 staat me vaag bij. De man kreeg applaus. Maar ik dacht: hij verdient hoongelach. Ik heb jaren gerecenseerd en ik weet hoeveel tijd het vraagt als je het goed wilt doen.
En goed doen, begint met het boek lezen.
Niet lachen nu, niet zeggen: logisch. Ik ken recensenten die met open blik en droge ogen beweren dat ze ‘het wel weten’ na een pagina of 20. Ik vind dat geen recensenten, maar boekdoordraaiers. Ze krijgen meestal slecht betaald voor hun stukjes dus waarom zouden ze meer tijd aan een boek besteden dan hoognodig is? Om de schrijver recht te doen, sukkel, en de potentiële lezers.
Een man of vrouw die honderden uren, soms duizenden, bezig is met het schrijven van een boek verdient dat een recensent léést. En daarna nadenkt en het boek in zijn hoofd vergelijkt met andere boeken die hij heeft gelezen. Die daarna zijn gedachten ordent en weergeeft in een helder stukje dat het boek en de schrijver recht doet.
Volgens Taede is Taede zo’n recensent, want: ‘… ik neem mijn vak als recensent zeer serieus.’
Misschien kan hij zijn werk serieus doen als hij een dun boekje te pakken heeft met een grote letter. Vooruit maar, ik geloof het omdat Taede op de begeleidende foto zo eerlijk kijkt. De dag erna heeft-ie weer een dun boekje vol grote letters. De hele week dunne boekjes.
Maar dan, o, jee, daar is-ie: het boek dat wel 300 pagina’s heeft met allemaal van die kelerelettertjes in 9 punten. Die lettertjes moet hij allemaal lezen. Dan erover nadenken en een stukje schrijven.
De dag erna van hetzelfde laken een pak, want hij heeft een pechweek en de dunne boekjes zijn op.
Honderden boeken per jaar.
Die Taede A. Smedes. Ik denk dat ik namens heel veel collega’s spreek als ik hem beleefd vraag of hij gvd met zijn ogen van onze boeken af wil blijven. (april 2018)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Een leechildje

Robert B. Parker overleed in 2010. Dat was jammer en het wordt elk jaar jammerder.
Hoe meer boeken er verschijnen met zijn naam op het omslag, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat hij een nog veel betere schrijver was dan ik al dacht. Blijkbaar moeten sommige schrijvers dood gaan om optimaal gewaardeerd te worden en het woord ‘sommige’ staat alleen in deze zin als vorm van zelfbescherming.
Parker schreef de Spenser-romans en toonde zich er een waardige opvolger mee van Dashiell Hammett en Raymond Chandler. Hij maakte ook een serie met als hoofdpersoon Sunny Randall, de vrouwelijke Spenser, en een reeks rond politiechef Jesse Stone. Hij hield van westerns en getuigde daarvan in vier boeken rond het duo Virgil Cole en Everett Hitch.
Hij was productief en draaide voor drie boeken per jaar zijn hand niet om.
Al die boeken waren goed, vaak heel goed, al was het even doorbijten als het over zijn hond ging die soms meer medemens was dan een mens. Niemand kon zo economisch schrijven als Parker. In korte hoofdstukken bouwde hij zijn verhalen op en werkte hij naar een ontknoping die niet geforceerd was. Altijd overzichtelijk, maar nooit gemakzuchtig. Puur vakmanschap en klasse.
Toen ging hij dood en gingen andere schrijvers bewijzen hoe goed hij was. Niet door over Parker te schrijven, maar door boeken te produceren rond Spenser, Stone en Cole/Hitch. Niet over Sunny Randall, blijkbaar had niemand trek in een vrouwelijke privédetective.
De boeken verschenen met op het omslag in grote letters Robert B. Parker’s, waarna in kleinere letters de titel volgde en in nog kleinere de naam van de schrijver.
Ace Atkins bemoeide zich met Spenser, Michael Brandman met Jesse Stone en Robert Knott met het cowboyduo Cole en Hitch.
Hun eerste boek was  de moeite waard. Je zag de invloed van Parker aan elk hoofdstuk af. Het was of hij delen van een manuscript al klaar had en zijn opvolgers alleen de verhalen hoefden te voltooien. Na de eerste boek werd het snel minder. Of de erfgenamen van Parker lieten het er een beetje bij zitten wat kwaliteitsbewaking betrof of de schrijvers dachten: mooi geweest, nu ga ik laten zien wat ik echt kan.
Niet in de schaduw van Parker staan.
Michael Brandman, producent van onder meer de Jesse Stone-tvfilms, haakte na drie boeken af en dat was terecht. Hij werd opgevolgd door Reed Farrel Coleman die al weer vier Stone-boeken op de markt heeft gebracht en in ‘Debt to Pay’ en ‘Blind Spot’ bewijst dat hij het ‘leechildje’ helemaal onder de knie heeft: 100 pagina’s te veel in een boek stoppen waardoor het verhaal verwatert.
Knott trekt zich niets meer van het verleden aan. Hij gebruikt de namen Virgil en Cole en doet verder wat hij wil: zinnen breien en slechte plots bedenken, bijvoorbeeld.
Atkins is het meest in Parker, misschien wel te veel. Je krijgt niet drie, maar dertien keer voorgeschoteld hoe je een maaltijd moet bereiden en met welke producten en een beetje minder Pearl de Wonderhond zou ook wel mogen.
Nu drie schrijvers met Parkers werk bezig zijn, gaat het drie keer zo hard en de Robert B. Parker’s verschijnen bijna aan de lopende band.
Het zal de erven geen windeieren leggen en ik gun ze dat graag. Baat de ideeën van Robert B. maar lekker uit. Maar vertel Coleman en Knott af en toe dat ze minstens vijf strepen minder goed zijn en zeg tegen Atkins dat hij helaas ook iets tekort komt.
Coleman, Knott en Atkins schrijven hun Robert B. Parker’s omwille van de centen, denk ik, maar ik hoop in stilte dat ze ook iets willen bewijzen: kijk maar, hoe we ook proberen Parker te evenaren, het lukt niet, de man was gewoon té goed. (april 2018)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/ ) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Rechten

Ik zal niet zeggen dat het gebeurt met de regelmaat van de klok, maar het gebeurt wel vaker dan me lief is: iemand die trots komt melden dat hij een Bob Evers-boek aan het maken is.
Hij raakt daarmee een belangrijk punt.
Op boeken zitten rechten, voor de schrijver, voor de uitgever. Soms zitten er zelfs rechten op de namen die in de boeken worden gebruikt. Bij de Bob Evers-serie is dit het geval.
Weinig mensen zullen zelf margarine maken en deze in bakjes stoppen met in grote letters Becel op het deksel. Ze doen het niet omdat ze weten dat ze gedonder krijgen.
Wat voor margarine geldt, geldt niet automatisch ook voor boeken. ‘Een BE-tje moet kunnen.’ ‘We doen geen kwaad.’ ‘Het is maar voor de aardigheid.’
Zal best. Misschien. Mogelijk vaak. Maar niet altijd.
Ik heb heel wat telefoontjes gehad van Chiel Stenvert, eigenaar van uitgeverij De Eekhoorn: ‘Er is er weer een. Wat zal ik doen?’
Het was een retorische vraag, want hij wist best wat hij moest doen. Maar soms liet hij het erbij zitten en altijd zei hij later: ‘Dat was niet verstandig, moet je zien wat het resultaat is.’
Wanneer iemand een BE-verhaal schrijft voor zichzelf zal hij van niemand last hebben. Maar ik weet hoe het gaat: familie en vrienden vinden het mooi, tante vindt het prachtig. ‘Moet je een boek van maken, joh. Zo goed.’
Als het boek er eenmaal is dan wacht de schrijver/uitgever die de rechten bezit een gevecht tegen de bierkaai.
Ik laat liever meteen weten hoe ik erover denk: als je niet van tevoren toestemming vraagt dan moet je van BE afblijven. (Terzijde: als je wel toestemming vraagt, krijg je die hoogstwaarschijnlijk niet, ik wil daar duidelijk over zijn.)
Als iemand toch aan het schrijven slaat en, bijvoorbeeld op Facebook, laat zien wat hij voor moois heeft bedacht dan heeft hij gepubliceerd.
Ik moet dan iets van me laten horen, anders loop ik de kans dat ik later het verwijt krijg dat ik niet op tijd heb ingegrepen. Ik meld derhalve dat rechten zijn geschonden en dat dit geld kost: 5000, 10.000, het is een beetje hoe de muts staat, maar het is altijd een bedrag waar je even naar kijkt om duidelijk te maken dat het om meer gaat dan om een akkefietje.
Ik doe dat in een persoonlijk briefje en meestal is dat afdoende. Niet altijd. Dan voelt de kersverse schrijver zich beledigd en maakt hij mijn briefje publiek, liefst op Facebook, want dan melden zich gegarandeerd binnen een minuut medestanders. Schande. Hoe durft die De Zwaan (ik heet dan vrij vaak ineens Van der Zwaan, snelheid en zorgvuldigheid gaan niet altijd samen). Als extraatje gaat de BE-schrijver soms op de zielige toer: hij is oud, hij is ziek, hij is burgemeester.
Later volgen de mensen die graag een poosje nadenken, maar de toon is dan al gezet.
Het zij zo, het maakt de feiten niet anders. Wie rechten schendt, loopt de kans dat hij moet bloeden. Hoe, dat laat ik over aan de juristen van wat jaren de Vereniging van Letterkundigen heette en tegenwoordig De Auteursbond. Zij zijn ervaren op het gebied van rechtenschendingen en geloof me maar: 10.000 euro is geen bedrag waar ze van omvallen. (maart 2018)

Masterclassen extra

Wat is er tegen als we in de zomer een paar masterclassen geven, vroegen collega’s naar aanleiding van de serie columns met de titel Masterclassen van afgelopen zomer. Ze konden voor niks en niemendal naar het buitenland en verdienden ook nog een paar centen. Of ik niet wist dat schrijven vrijwel niets oplevert en dat ze het moeten hebben van lezingen en vakantieflauwekul.
Het duurde even voor ze me deze mededelingen toevertrouwden, want ze moesten door een periode van stille boosheid. Daarna kwam het er uit: ‘Als door dat geschrijf van jou straks niemand een masterclass wil organiseren dan heb je toch maar mooi een paar vakantieweken naar de knoppen geholpen. Waar is dat goed voor?’
Nergens voor, natuurlijk, of misschien omdat ik vind dat het geven van een masterclass door een schrijver wel een heel domme bezigheid is.
Daar begrepen ze niets van en daarom leg ik het graag nog een keer uit.
Neem een masterclass viool. Dan heb je een topviolist die praat tegen violisten die de top nog niet hebben bereikt, maar hard op weg zijn. Geen enkele violist die er wat van kan, verspilt tijd met het kletsen tegen kneuzen die als de passages moeilijk worden boven de snaren strijken omdat het anders zo piept en knerpt.
Dat is masterclassen: grootmeesters praten over de kneepjes van het vak tegen meesters.
Terug naar de schrijverij en dan speciaal de wereld van de misdaadroman.
Hebben we in dit land grootmeesters?
Het hangt er vanaf wie je het vraagt, maar na het antwoord: ‘Vast wel,’ volgen bitter weinig namen.
Hebben we meesters? Het moet wel. Als we grootmeesters hebben, zijn er ook meesters.
Nu mijn opdracht: stel een rijtje meesters samen.
Is het gelukt? Nou, als je die in een ruimte zet met een echte grootmeester dan heb je een masterclass.
Nu een gewetensvraag: denk je echt dat er in dit land meesters zijn die zich de les laten lezen door een misdaadschrijvende collega die tot grootmeester is gebombardeerd?
Nooit niet.
Wat je dus hooguit krijgt, zijn behoorlijke schrijvers die praten voor een husje beginners die ook niet weten hoe het moet.
Dat is geen masterclass, dat is tijdverdrijf.
Leuk tijdverdrijf en als het zonnig is, wijnig en kazig ook een plezierig tijdverdrijf. Maar wel nutteloos. Een schrijver die een poosje meeloopt, kan wat tips geven: hoe spring je om met uitgevers, hoe ontloop je recensenten, waarom kun je beter iets leuks gaan doen als je al vijf keer na het tweede hoofdstuk bent gestrand. Dat kan allemaal in een kwartier, als je langzaam praat in een half uur. Lekker in de zon, met wijn en kaas. Noem het Luluurtje. Maar noem het niet Masterclass. (feb. ’18)
 

We mogen niet klagen

Bijna Thriller Tiendaagse. Mooi moment om te schrijven over iets anders: de Maand van het Spannende Boek, drie hoofdletters. Hij was bedacht door schrijvers van misdaadromans die vonden dat er een beetje geschopt diende te worden tegen de Boekenweek. Zij, die van dat literaire, een week, wij, jongens van de gestampte pot, een maand, lekker puh.
De onruststokers kozen voor juni, want die maand lag lekker tegen de vakantietijd aan en als eind mei het vakantiegeld kwam dan kon iedere werknemer ermee terecht in de boekwinkel voor het betere leeswerk.
De hoofdletters gingen gaandeweg van de maand af, maar het bleven vier weken en omdat de prijs Gouden Strop toen nog telde, werden er behoorlijk wat boeken verkocht. Helaas voornamelijk van Amerikanen en later van door relatieproblemen in drank gedrenkte Scandinaviërs, maar er ging ook wel wat Nederlands spul weg dus wij, misdaadauteurs, mochten niet klagen.
Dat is me vooral bijgebleven: dat wij niet mochten klagen.
Van wie niet eigenlijk? Als wij willen klagen dan klagen we toch een eind weg? We moeten toch iets als we de verkoopcijfers van het afgelopen jaar hebben gehoord?
De Maand werd maand en toen gebeurde er iets waarvan de achtergrond menigeen is ontgaan: de maand moest twee weken en een paar dagen worden. De Weken van het Spannende Boek; de hoofdletters zijn van mij, om er nog iets van te maken.
Ik vroeg wel eens aan mensen van wie ik dacht dat ze het konden weten: ‘Wie kwam toch op het idee om van die maand twee weken te maken?’
Het kwam er altijd op neer dat het ‘de boekhandel’ was. Die kon vier weken spanning niet aan. De inkopers van de grotere ketens bezweken al als ze alleen maar dachten aan langdurige spanning. Zij hadden te maken met uitgevers die wilden en boekhandelaren die niet wilden.
Dat werd me verteld en, makkelijk te beïnvloeden mannetje dat ik ben, ik geloofde het.
Tot ik, niet lang geleden, een boekhandelaar hoorde uitbarsten.
‘Wij dat bedacht? Helemaal niet, hoe kom je op het idee. Ik niet in elk geval. Een maand die twee weken moest worden, kom nou.’
Vlammetjes in haar ogen. Ze meende het en ze kende collega’s die er net zo over dachten.
De weken van het spannende boek zijn in de praktijk teruggebracht tot een dikke week. Ergens in juni valt in sommige etalages iets spannends te zien. Buitenlanders bij voorkeur. Bij sterke voorkeur. Bekende namen die je ook in de etalages ziet als het juli is, of november. Wat dat betreft, kunnen we meteen overgaan tot de Dag van het Spannende Boek, neem een zondag dan kan iemand die zes dagen zijn winkel open heeft gehad met een gerust hart zeggen dat hij dat wel genoeg vindt.
Blijft het feit dat iemand heeft doorgedrukt dat de Maand ingekort moest worden. Wij, schrijvers, zijn het niet, voor zover ik weet. De uitgevers niet. De boekhandel blijkbaar ook niet, in elk geval niet unaniem. Maar wie dan wel?
Mail het als je het weet. Niet bellen, niet Facebooken, mailen. Nu wil ik het weten ook. Omdat ik bij vlagen een nieuwsgierig mens ben. (februari ’18)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/ ) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Verbond van Ontvlambare Lieden

Bijna kerst, de ideale tijd om het te melden: ik kan niet lukraak vrede blijven stichten. In tientallen columns heb ik geprobeerd liefde te verspreiden onder schrijvers en lezers, maar verder dan hier en daar een glimlach en een verdere daling op de lange lijst te mijden personen ben ik niet gekomen.
Ik denk dat het komt omdat ik te weinig kennis had, lang niet voldoende achtergrond. Een andere aanpak is dus nodig.
Er hebben veel meer schrijvers ruzie met andere schrijvers dan ik dacht. En websitemakers met websitemakers. En recensenten met recensenten. En schrijvers, websitemakers en recensenten met mij. Zonder dus dat ik het weet.
Kennis is toch wel een dingetje.
Het is prettig dat je me niet laat weten dat je boos op me bent als dat, soms door een zijdelingse opmerking, het geval is, maar lach dan een beetje als ik in de buurt ben.
Onwetendheid kan een dingetje zijn.
Nu die andere aanpak: ben je boos, maar ben je niet van plan dat voor eeuwig te blijven, sluit je dan aan bij de club die ik nu en ter plekke zit op te richten: het VOL, Verbond van Ontvlambare Lieden.
Dat is het vaak: ontvlammen.
Iemand zegt iets, een ander hoort iets, resultaat: ontploffing. Ik heb daar in de jaarvergadering van het GNM, het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs, een maand geleden weer leuke voorbeelden van gehoord.
In één geval ben ik -nou niet lullig doen en schrikken- opgetreden als vredestichter en beide partijen hebben me verzekerd dat ze het goed bedoelen en dat het in orde komt. Als ze dat ook tegen elkaar zeggen dan kunnen ze weer door één deur.
Nog geen half etmaal later hoorde ik over een ernstiger geval van ruzie, eentje waar schrijvers last van kunnen krijgen. Het gaat om twee personen die ik niet met name zal noemen, maar die ik wel alvast erelid maak van het VOL. Wat dat betreft volg ik de lijn van het GNM, dat heeft ook ereleden die nog niet aan overlijden toe zijn.
De regels van het VOL zijn simpel.
Maak ruzie, zo luid als je kunt, steek het onder geen stoel en geen bank, ruzie is om van te genieten.
Maar in de jaarvergadering op de dag waarop ook het GNM bijeen is, komen we bij elkaar en praten we uit. VOL liefde trekken we daarna naar het GNM, waar 20 leden vergaderen en vervolgens 40 komen drinken en 60 komen eten. Daar gaan we er weer VOL tegenaan. Nieuwe ruzies, maar: met anderen. Je mag niet twee jaar achter elkaar ruzie met dezelfde maken. Het woord Ontvlambaar zit niet voor niets in de naam van het verbond.
Ontvlambaar betekent dat het gedonder wel na een poosje afgelopen moet zijn.
Het VOL krijgt op deze manier een heel nuttige functie. Jongens, meisjes, schrijvers, schrijfsters, uitgevers, bloggers en websitebeheerders, is dat geen mooi vooruitzicht?
Verdomd, ik voel een complete kerstsfeer over me komen. Vrede in letterland. En dat is mijn schuld. (december '17)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/ ) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Donderend applaus

Namen. Daar ligt het moeilijker mee dan ik tot voor kort dacht. Je hebt een naam en daar doe je het mee. Niks hoor. Daar ga je over steggelen of klagen of debatteren of weet ik wat mensen doen die veel tijd hebben.
Twee voorbeelden die aan de orde kwamen in de jaarvergadering van het GNM, Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs.
Het gaat de laatste jaren niet zo goed met de Gouden Strop en ‘niet zo goed’ is de woordkeus van de aardige collega’s. Ik hou van kort: beroerd. Nauwelijks aanzien, nauwelijks beloning voor de winnaar en als ik goed nadenk nog wel een paar nauwelijksen.
Job Vis had een oplossing die, vond ik, tegen briljant aanzat. ‘Geef de winnaar 1 euro en laat hem het geschenkboek voor het jaar erna schrijven. Daar verdient hij meer mee dan de 10.000 euro die de afgelopen jaren met pijn en moeite werd opgebracht.’
Kan niet. Geen schijn van kans, want zei een collega die 100 keer met alle instanties die denkbaar zijn heeft gesproken: ‘Dat wil de CPNB echt nooit, want die wil bekende namen.’ Ooit was er een geschenkboekje van Stephen King, nou, dan wil je verder wel zwijgen.
Of niet. Want daar hebben we het gedonder weer. Je moet op een of andere manier zorgen dat je bekend wordt en pas daarna openen zich deuren. Onder meer bij clubs die ervoor moeten zorgen dat je als schrijver bekend wordt, zoals de CPNB.
Ik doe nu iets gevaarlijks. Ik ga er even van uit dat de juryleden van de Gouden Strop wel eens een misdaadboek hebben gelezen en dat zij het beste boek van het afgelopen jaar de prijs geven.
De schrijver ervan zou bekend moeten worden. Dat lukt niet via de Strop, dat weten we nou wel, maar het kan lukken via een geschenkboek waarvan er enkele honderdduizenden worden verspreid. Mooi toch, een prijs van 1 euro voor de eer en het jaar erna leuk verdienen aan een geschenkboek en een bekende schrijver worden, voor je het weet zit je in iets ellendigs als het tv-programma RTL Boulevard.    
Voorbeeld twee. De naam Gouden Strop. Er waren sponsors die jeuk kregen van de gedachte dat hun bedrijfsnaam gekoppeld zou moeten worden aan het woord Strop. Ik heb destijds niet de Gouden Strop gewonnen, maar de Bruna Gouden Strop en vond het een mooie naam. Bruna waarschijnlijk toen ook, maar er zijn bedrijven met directieleden die er anders over denken. Stakkers, natuurlijk, maar ze bestaan en waarom zouden we ze de kans geven het woord Strop als argument te gebruiken om terug te deinzen of van schrik niet meer te willen sponsoren? Hup: andere naam voor de Strop.
‘Vinden jullie Gouden Winnaar goed, jongens? Kom dan maar op met de centen. Moet er iets anders van Goud zijn? Ons best, wat zeggen jullie, geven jullie maar een ton? Een beetje guller mag wel. Een ton of drie, vier en we laten het Goud blinken tot jullie last van jullie ogen krijgen. Al zal het de Gouden Boerenleenbank zijn. Of de Gouden Bol van Com.’
Er was in de jaarvergadering van het GNM één lid dat zei dat de naam wat hem betrof meteen mocht veranderen. Het ging hem niet om het woord Strop, maar om het feit dat de prijs zo ongeveer een dood paard is geworden waar je niet mee moet zeulen. Nieuwe sponsor, nieuw prijzengeld, nieuwe naam, nieuwe kansen. Het lid om wie het ging, was ik, ja, iemand moet het doen. En echt, eerlijk waar en ongelogen, het donderende applaus klinkt nog na in mijn oren. (nov. ’17)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Honderdste

De stukjes die ik schrijf over de wereld van het boek verschijnen ook op de De Spanningsblog (http://spannings.blogspot.com) van Peter Kuijt. Voor die blog is dit column nummer honderd, vandaar de titel. Niet zeggen dat u geen idee had dat je 100 stukjes over boeken kon schrijven, want ik ben op de blog wat laat begonnen en zit zelf op 171. Dit getal slaat ook nergens op omdat ik pas laat ben gaan tellen.
Het zijn er nu tussen de 250 en de 300, schat ik. Om u te plezieren, wat anders?
En wat heb ik er een vrienden mee gemaakt. Het is dat ik ze bij voorkeur naar een verkeerde plaats stuur waardoor ik geen last heb van het jaarlijkse fanclubfeest, want anders had ik me geroepen gevoeld zoveel koffie en drank te verstrekken dat de kosten in het niet vallen bij de honoraria die uitgevers me doen toekomen.
Veel vrienden, herhaal ik, en dat komt natuurlijk omdat ik graag mensen naar de mond praat, de taak van iedere columnist die langer dan een jaar mee wil. Goed ook voor de boekenomzet.
Nooit iemand boos maken, dan krijg je uitnodigingen voor lezingen, praatjes, handtekeningensessies en een heleboel dingen meer waar ik een hekel aan heb.
Aardig zijn leidt helaas wel tot jeuk, denk ik vaak na het krabben. Zouden al die andere columnisten dat nu ook hebben?
Een op de drie Nederlanders schrijft columns, al is het maar voor het buurtblad. Kranten zijn er van vergeven, tijdschriften staan er vol mee en wie meer ruimte wil dan zijn website lift mee op een spanningsblog of een crimesite.
Er wordt dus heel wat gekrabd in dit land.
Ook veel gefronst. Door lezers.
‘Meen je nou alles wat je schrijft, Peter de Zwaan?’
Soms. Met enige regelmaat, en vaak zet ik het er dan nog bij ook, waardoor we geen misverstanden krijgen.
Vaak meen ik het niet. Dan vind ik het leuk om iets te schrijven waar uw wenkbrauwen last van krijgen. Als ik te vaak lees dat iets A is, dan wordt het tijd voor B.
Gewoon, om de lol in het leven te houden.
‘Maar als je de energie die het kost nou eens gaat steken in het schrijven van een boek?’
Ik hoor het vaker de laatste tijd en het enige dat ik erop weet te zeggen is dat een column nauwelijks energie kost. Was het wel zo dan zou niet een op de drie Nederlanders … enz.
Een column kost een beetje denkwerk en geen pijn in je vingers.
Kom daar eens om bij een boek. En als je klaar bent, heb je een uitgever nodig en die zegt na veel zuchten dat er maar 37 exemplaren in de voorverkoop zijn verkocht. ‘Het boek is prachtig hoor, maar het gaat slecht in het boekenvak. Ik heb gehoord …’ Daarna volgt een serie verhalen over middelgrote en grote uitgeverijen die wankelen.
De kleintjes liggen al bijna op hun kont, spartelend en met de armpjes ten hemel.
Overal gaat het beter, zeggen economen, maar veel uitgevers zijn het daar niet mee eens.
Hun advies is: ‘Zorg dat mensen die willen schrijven zich beperken tot energiearme korte stukjes, van hun energierijke lange stukken die ze boek noemen, hebben we meestal alleen maar last.’ (oktober 2017)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

Luie Mensen

Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: afspraken zijn voor luie mensen. Ik ben een lui mens en ik hou van afspraken. Dat ik weet wat ik op een bepaalde dag om half drie moet doen. Het staat in de agenda dus ik hoef niets te onthouden, precies wat luie mensen geweldig vinden.
Maar diezelfde luie mensen -ik in elk geval- worden erg boos als de andere partij zich niet aan de afspraak houdt. ‘Jij zou om half drie in café Het Oplichtertje zijn, waar blijf je nou?’
De antwoorden zijn meestal slappe varianten op vergeten.
Of negeren, dat kan ook en daar dacht ik aan toen ik las over een onderzoek in opdracht van de Stichting Lira en de Auteursbond over het uitlenen van e-books door openbare bibliotheken en naar e-books in commerciële abonnementsdiensten zoals Kobo Plus en Bookchoice. Het ‘blijkt dat auteurs in 2016 in de meeste gevallen nog niet hebben gedeeld in de opbrengsten van de exploitatie van hun werk via genoemde kanalen. In veel gevallen hebben zij daar geen afspraken over gemaakt met hun uitgevers en was er geen enkele vergoeding.’
Ik heb nieuws over de laatste zin: ‘Als er wel afspraken zijn gemaakt volgt ook geen   vergoeding.’
Ik heb in een kast een stapel contracten liggen waarin een afspraak over e-books staat. Goed, degelijk papier, mooie letter. Maar nooit een cent gezien. Er zijn uitzonderingen zeg ik meteen: grote uitgeverijen als Cargo en De Geus zijn zorgvuldig, maar ze hebben weinig kleintjes als volgers.
Soms bel ik: ‘Hoe zit het eigenlijk met die e-books, ik moet een aanbetaling doen voor mijn derde huis op de Bahama’s, draag je nog wat bij of ga je opnieuw uitleggen dat het slechte tijden zijn voor de uitgeverijen?’
Met een beetje mazzel krijg ik weken later 12 euro en 18 cent. Voldoende voor dat derde huis dat minder groot is dan u net dacht, maar toen ik een jaar later, na enig gesoebat, weer een afrekening kreeg en de familie meenam naar de lokale patatzaak voor een wild rondje moest ik zwaar bijbetalen.
Uitgevers houden van afspraken, een beetje contract telt snel een pagina of twaalf, maar ze zijn er niet allemaal van overtuigd dat je je aan die afspraken behoort te houden. Zeker niet waar het e-books betreft, het gepirateerde kindje van het boekenvak dat nooit groot en winstgevend zal worden omdat schrijvers en goedwillende uitgevers het gevecht tegen de bierkaai niet gaan winnen.
(‘Weet je dat ik bijna al je boeken heb?’ ‘Gekocht?’ ‘Nou. Gekocht. Ik kreeg een bestand dat ik heb gedownload. Sorry hoor, ze stonden tussen 2000 andere boeken, ik kon het niet laten lopen.’)
Ik ken weinig schrijvers die zich echt druk maken om de verdiensten van e-books, het is ’t niet waard er een maagzweer door te krijgen.
‘Stichting Lira en de Auteursbond zijn naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in gesprek met uitgevers.’
De openingszin was natuurlijk: ‘Hé, jongens en meisjes, zijn jullie van plan om je in het vervolg een beetje aan afspraken te houden of gaan we meteen weer naar huis?’
Ik had graag gelezen wat het antwoord was en of de gezichten op eerlijk stonden. Gerust ben ik er niet op. (september 2017)
Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Rommelmarktlezers

De boeken- en rommelmarkten zijn voorbij. De kleedjes liggen weer op de vliering onder de miljoen Donald Ducks, de 200.000 Suskes en Wiskes en de 53.712 Kameleons. Ze blijven er tot de volgende zomer: nieuwe markten, nieuwe kansen.
Lezers die geen bezwaar hebben tegen ezelsoren, onbegrijpelijke aantekeningen en hier en daar een scheur kunnen beduimeld lezen tot ver in de herfst. In tussentijd kopen ze niets van de nieuwe oogst. Je zou zeggen: een beetje uitgever wacht een maand of drie met het op de markt brengen van nieuwe boeken, eerst moet de oude meuk zijn weggelezen.
Dit jaar kunnen ze misschien beter wachten tot tegen de kerst, want de herlezers zijn gegarandeerd ook niet allemaal klaar.
Herlezers? Ja, de groep die bijna altijd hardnekkig wordt genegeerd, maar die een paar maanden geleden werd gesterkt door een oproep in een landelijk dagblad. ‘Niets heerlijker dan je favoriete boek voor de zoveelste keer lezen, toch?’
Jawel. Toch.
Mijn favoriet is Gavin Lyall, en je moet knap oud zijn om zijn naam te kennen. Ik heb in geen jaren een boek van hem op een rommelmarkt aangetroffen en dat verbaast me niets. Wie werk van hem heeft, staat het pas af na zijn dood.
Van Trevanian zie je af en toe iets, net als van Hammett, Chandler en Robert Parker. Je herleest hun boeken niet om het verhaal, dat ken je langzamerhand wel. Je herleest ze om de mooie zinnetjes, een dialoog die perfect is, de sfeer, de verrassende plotwendingen. En om het oproepen van het plezier dat je vroeger had, natuurlijk, herlezen is een vorm van nostalgie.
Eigenlijk zouden boeken niet kort nadat ze in de winkels liggen gerecenseerd moeten worden. Een recensent moet een boek lezen, wegleggen, opnieuw lezen, wegleggen. Als hij een boek voor de derde keer in handen wil nemen is het een voltreffer. Leest hij de tweede keer met toenemende weerzin dan is het aan hem niet besteed; wat allerminst wil zeggen dat het een slecht boek is, maar kom daar maar eens mee aan bij een recensent.
De ware herlezer houdt niet middenin een reeks boeken van een favoriete schrijver op. Hij gaat door tot de laatste weer in de kast staat.
Een paar maanden geleden begon ik aan de Matt Helm reeks van Donald Hamilton. Een beetje gedateerd zijn ze wel, ik geef het toe. Maar als je bijna een halve eeuw geleden zo schreef dat je boeken nu nog uitstekend mee kunnen dan had je het vak in de vingers.
Ik denk dat ik tot de winter met Matt Helm bezig ben. Intussen stijgt de stapel boeken waarover mijn vrouw zegt: ‘Moet je toch eens proberen.’
Ze houdt niet van zeurkonterij (vijf pagina’s doen over iets wat in twintig regels kan) dus ik weet nu al dat ik waarschijnlijk pas na de jaarwisseling toekom aan een boek dat ik helemaal in mijn eentje heb uitgezocht.
Een tijdje geleden hoorde ik dat het met de verkoop van nieuw boeken in januari soms verbazend goed kan gaan, maar dat uitgevers niet begrijpen hoe dat komt.  Ik wel, door rommelmarktkopers en herlezers. (september ’17)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)
 

Heel fijn

Ik weet het, vroeger was alles beter dankzij ons falende geheugen. Maar soms klopt het. Neem fatsoen.
Vroeger stelde je een vraag voor je iets deed waar een ander bij betrokken was.
Ik geef een voorbeeld.
‘Wij willen graag van uw boek met de titel ... een groteletterboek maken. Gaat u daarmee akkoord?’
De vragensteller wist dat je in zou stemmen, maar hij vroeg het toch; dat hoorde. Ik zei dus ‘goed hoor’ en deed er een verzoek bij. ‘Wilt u mij één exemplaar toesturen?’
Dat gebeurde dan. In het begin.
Blijkbaar was toesturen na verloop van tijd te veel werk, want ik zag de groteletterboeken wel in de leeszaal, maar niet in mijn brievenbus.
Maar goed, de groteletteruitgever vroeg toestemming en als je wat werk wilde verzetten kwam je er wel  achter of het was gelukt.
Tegenwoordig gaat het anders.
Een mailtje van de Stichting Dedicon. ‘Dedicon gaat ten behoeve van mensen met een leeshandicap een aangepaste kopie vervaardigen van een van uw uitgaven.’
‘Gaat vervaardigen.’
De stichting zegt ermee: misschien, beste schrijver/uitgever, hebt u een mening, maar die interesseert ons niet ene moer. U mag willen wat u wilt, wij doen het toch.
‘Een van uw uitgaven.’
Welke dan wel? Dat kon ik, als ik echt nieuwsgierig was, vinden in een bijlage met een titel die afweek van normaal en die ik om die reden niet vertrouwde. Ik open nooit berichten of aanhangsels waar ik twijfels over heb, maar ik wilde wel weten om welk boek het ging.
Ik stuurde als reactie: Ik stel voor dat u duidelijker bent zonder dat ik iets moet openen wat ik voorzichtigheidshalve niet openen wil.
Ik kreeg antwoord van Anja en ze meldde dat Dedicon een versie wilde maken van ‘Kreukelzone’, het cadeauboek met 52 columns over de andere kant van het ouder worden     dat ik via mijn eigen uitgeverij Zwarte Zwaan heb uitgegeven. 
Ze schreef dat Dedicon met een nieuw systeem werkt, maar: ‘Dit systeem is nog niet optimaal ingericht.’ Ze beloofde voor de toekomst een betere en nettere mail aan ‘u als uitgever’.
Ik werd dus aangesproken als uitgever, niet als schrijver, schrijvers zijn de onderknuppels van de uitgevers.
Anja’s laatste zinnen waren: ‘Ik wil u hartelijk danken dat u de tijd en moeite nam om ons te berichten over het feit dat ons bericht niet goed genoeg overkomt aan uw zijde. Daar kunnen we wat mee! Heel fijn.’
Vertederd antwoordde ik dat ik graag aan verspreiding van mijn boeken in welke vorm dan ook meewerk, maar dat ik geen enkel bezwaar heb tegen de vraag: ‘Zou u zo vriendelijk willen zijn akkoord te gaan met ons plan?’
Benieuwd hoe fijn Anja dit vindt, dacht ik.
Ik kwam er niet achter, want Anja vond het wel mooi zo. Ik zag haar voor me. ‘Dat gezeur van die schrijvers/uitgevers ook altijd, ze mogen in hun handen knijpen dat we iets met hun boeken doen. Die lui weten gewoon niet van ophouden en dat is helemaal niet fijn meer.’
Wedden dat ik geen ‘aangepaste versie van mijn werk’ thuisgestuurd krijg? (aug. ’17)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Cursus Masterclassen 1: inleiding

Dit keer kon ik kiezen uit twee mooie buitenlanden. Of ik er een Masterclass wilde geven, lekker in de buitenlucht, voor mensen die niet alleen in de zon wilden liggen. Doe-mensen dus. Maar dan wel doe-mensen die met hun achterwerk een bank wilden voelen. Zo ongeveer als al de schilderliefhebbers die aan de slag gaan als ze vakantie hebben, of de mandenvlechters, of, erger kan ik het niet bedenken, de met-hun-handen-doeners, maakt niet uit wat ze ermee doen, het kan borduren zijn.
Ik zeg dapper nee, want ik heb geleerd van de keer dat ik ja zei, en dat was nog niet eens in een mooi buitenland, maar in een naargeestig deel van een stad.
Ik zat daar een potje te Masterclassen en opeens dacht ik: wat zit ik nou weer te doen. Ik zit mensen die al een hele tijd denken dat ze door God gegeven schrijvers zijn te vertellen hoe ik dingen aanpak, maar dat willen ze helemaal niet horen, ze zitten hier vooral om te laten weten welke parels er al uit hun toetsen zijn gevallen en hoe ongelooflijk onrechtvaardig het is dat niemand juicht als ze langslopen.
Die houding is prima, daar wil ik duidelijk in zijn.
Als je zo nodig schrijver wilt worden kan een beetje houding van ‘ik ben eigenlijk de beste, maar ik hou me in omdat ik niet overdreven veel wil opscheppen’ geen kwaad.
Ik heb mezelf na die eerste Masterclass meteen ontClasst en dat vertel ik de organisator van de nieuwste prachtcursus in het mooie buitenland. Altijd tevergeefs.
Ik moet het niet zo serieus nemen.
Het is zo gezellig en na afloop is er wijn en -godbetere het- een barbecue.
Geen deelnemer verwacht dat hij na afloop van de cursus wenende uitgevers aan zijn voeten treft die smeken: publiceer bij mij.
Ik moet het vooral als een aardigheidje zien en het verdient ook nog. Plus natuurlijk kost en inwoning, hahaha.
Zoiets zeggen ze en ze reageren tamelijk verbolgen als ik voet bij stuk hou.
Na afloop van het telefoongesprek denk ik wel eens: ben ik echt op de wereld om, onbedoeld en zelfs met een diep gevoel van liefde, eindeloos veel vijanden te maken?
Waarschijnlijk wel, niets aan te doen, het zij zo.
Ziezo, dit was de inleiding. Een inleiding hoort bij elke cursus opdat de deelnemers weten waar de Grote Leider staat.
Dan kan ik nu overgaan tot mijn Masterplan.
Omdat u op net de verkeerde camping zit te verzuipen, bied ik u een schriftelijke Cursus Masterclassen aan, geschikt voor collega’s die ooit best een masterklasje willen geven en voor hun slachtoffers. Kost niets en je hoeft er niets voor te doen. Sterker: je mag er niets voor doen, want het moet me niet gebeuren dat iemand je na de cursus zo gesticht is dat hij/zij/het als een wilde gaat schrijven en mij de resultaten toestuurt.
‘Kijk eens hoe goed ik ben geworden?’
Dat doe ik toch niet, kijken, dus laat maar.
De cursus begint met Les 1: Het begin.
Daarover in deel twee.

 

Cursus Masterclassen 2: het begin

Ik zei in de inleiding dat het een makkelijke cursus zou worden en dat niemand iets zou hoeven doen.
Dat loog ik. Want, en nu volgt een kort maar belangrijk terzijde: schrijvers liegen. Uit professie. Ze doen niet anders daarom heet wat ze schrijven fictie. Ik heb dat in interviews vaak gedaan, liegen. Iemand stelde een vraag waar ik geen zin in had en ik antwoordde maar wat.
‘Maar vorig jaar zei u iets heel anders.’
‘Nou en, als ik niet meer mag liegen, hou ik op met schrijven.’
Einde van de terzijde, terug naar de cursus.
Je moet dus wel iets doen: je moet denken. Dat is niet eenvoudig, maar het is helaas nodig.
De opdracht is: bedenk de eerste alinea van een roman. Je mag het opschrijven, maar het hoeft niet, bedenken is voldoende. Minstens drie regels, maar het mag een alinea worden die zo lang is dat zelfs je partner haar niet wil lezen, mij maakt het niet uit.
Je mag er ook zo lang over doen als je wilt, dat is het voordeel van een schriftelijke cursus.
Neem je tijd. Denk en doe tussen het denken door wat je anders ook zou doen: boodschappen, de afwas, de auto wassen (nee, sorry, niet de auto wassen, een auto is om te rijden niet om te wassen, mensen die hun auto wassen mogen vanaf dit punt niet meer meedoen), alle boeken weer eens goed op alfabet in de kasten zetten, de thrillergidsen van Vrij Nederland verzamelen en weggooien.
Ga niet zitten tobben als het niet meteen wil, sla niet je huisgenoten of de buurjongen die te lang met zijn brommer bezig is, je kunt best bedden opmaken en denken tegelijk, dus doe dat. Op den duur krijg je iets bij elkaar verzonnen, je bent toch verdorie een aanstormende schrijver? De meeste schrijvers bedenken wat ze op papier zetten echt zelf hoor, het aantal jatters is niet heel groot.
Nu stoppen met lezen. Wat hieronder staat mag je pas tot je nemen als de alinea af is.

Zijn we er? Is de alinea klaar? Gefeliciteerd, je bent bezig met een boek, maar nu komt opdracht twee en daar draait het in deze les om.
Ga zitten en bedenk/schrijf nu en ter plekke de volgende alinea. Geen getalm, geen uitvluchten van ik had een afspraak met de tandarts, zitten en aan het werk.
Wat zeg je: moeilijk?
Dit is, helaas, onzin. Het is helemaal niet moeilijk, niet als je een goed doordachte eerste alinea hebt. Deugt het begin dan hoort het vervolg in je hoofd te zitten. Zit het er niet en heb je nu al geen idee hoe het verder moet dan moet je kiezen: afhaken en toch maar die vishengel kopen of opnieuw beginnen.
Ik heb altijd beweerd (ik ben nu serieus) dat wie een goed begin heeft altijd verder kan. Naar alinea twee, daarna naar drie, enzovoort. Tot we na lange tijd toe zijn aan alinea … Daarover meer in les drie: de grote getallen.


Cursus Masterclassen 3: de grote getallen

In de vorige les beloofde ik grote getallen. Is 287 al een beetje groot? Probeer ik het met 83.680. Een leuk getal, maar ik heb er nog een: 453.300, bijna een half miljoen, wie dit aan de lage kant vind, verzoek ik tot 453.300 te tellen, begin maar meteen.
De getallen hebben te maken met een boek: Het Alibibureau waarvoor ik de Gouden Strop kreeg. Het telt 287 pagina’s, bevat 83.680 woorden en ik heb daar 453.300 keer met succes een toets voor moeten indrukken.
Nu grijp ik even terug naar de vorige les waarin ik verzocht om de eerste alinea van een boek te bedenken. Je vroeg je toen natuurlijk meteen af: hoe weet ik of de alinea die ik heb bedacht goed is?
Dat weet je niet, maar als je ook de tweede en derde alinea hebt geschreven kun je in elk geval verder.
Ik doe over de eerste alinea soms weken, een enkele keer maanden. Voor Het Alibibureau was het een hele strijd, maar uiteindelijk had ik ook wat.
‘Op zijn vijftigste verjaardag beloofde Suz Kcrams zich twee cadeaus. Geen boeken dikker dan driehonderd pagina’s. Nooit meer ergeren.’
Het werd niet alleen de eerste alinea van het boek, het werd het complete eerste hoofdstuk, want ik dacht: dit is het, niks meer aan doen, de hoofdpersoon is geïntroduceerd, we weten zijn leeftijd en we weten ook dat hij zich iets heeft voornomen wat niet uitvoerbaar is: een mens ergert zich gek aan al die te dikke boeken.
Het Alibibureau kwam uit bij Meulenhoff en daar heb ik me de blaren op mijn tong gepraat: ‘Jongens, geintje, probeer het nu zo te versieren dan het boek net ietsje dikker wordt dan 300 pagina’s, ik hoor de verontwaardigde kreten al: hij doet het zelf wel.’
Het kon niet, zeiden ze, ik had echt te weinig woorden getikt.
Het aantal van 83.680 werd toen dus gezien als weinig.
Dit houdt in dat 453.300 tekens ook weinig is, maar ik waarschuw je maar alvast: als je het boek af hebt dan melden je vingers dat het getal toch aan de hoge kant is.
Ik heb nooit typen geleerd, nooit echt, met tien vingers. Als ik mijn wijsvingers 453.300 keer
een toets hebben laten raken met de aanslag van iemand die is begonnen op een ouderwetse Underwood waar je de toetsen alleen van naar beneden kreeg als je sloeg met de kracht van een hamer dan melden ze dat gewrichten en pezen toe zijn aan rust.
Zei ik 453.300? Was het maar zo. Om een boek te schrijven met 453.300 tekens, moet je minstens 500.000 keer een toets aanraken, of 600.000 keer, waarschijnlijk vaker. Want je tikt fouten die ongedaan moeten worden gemaakt, je wijzigt zinnen en alinea’s en als alle sterren verkeerd staan, besluit je aan het einde van de dag al het geploeter van uren integraal weg te gooien omdat je het beneden de maat vindt.
Grote getallen, je moet er tegen kunnen. Beter nog: je moet er van houden. Kijk er nog eens naar. Beweeg je wijsvingers boven je toetsenbord en vraag je af of je het nog steeds leuk vindt, het maken van een boek.
Dit stukje telt 565 woorden en bevat 3082 tekens. Veel mensen noemen het column.
Denk aan de grote getallen en je weet waarom er zo idioot veel columnisten zijn in dit land.


Cursus Masterclassen 4: de hoofdpersoon

Het wordt tijd om aandacht te besteden aan de hoofdpersoon of -personen.
Hoeveel wil je er.
Eentje, omdat je dat al moeilijk genoeg lijkt?
Twee, omdat je jezelf voorhoudt dat je goed bent in dialogen?
Een heel stel, omdat je houdt van mozaïekromans waarin iedereen een eigen leven leidt en een tijdje langs de andere hoofdpersonen schuift tot, tegen het eind, iedereen bij elkaar komt?
Puzzelaars raad ik de mozaïekvorm aan. Lekker makkelijk, want als je echt niet meer weet hoe het moet met Jan, dan schuif je Marie naar voren of de genderneutrale Marie-Jan. Je kunt het zo gek maken als je wilt, als je er maar voor zorgt dat ze vroeg of laat in hetzelfde hotel komen, of op hetzelfde strand, dezelfde grot vol vleermuizen of dezelfde gevangenis. Mogelijkheden bij de vleet. De kans dat het een leesbaar boek wordt, schat ik laag in, maar je hoeft je niet druk te maken over de omvang (zie Masterclassen 3) : als je genoeg personen bedenkt, wordt je boek dik, dikker, dikst. Dan ligt het in elk geval lekker stevig op de bijzettafel nadat je het in eigen beheer hebt uitgegeven.
‘Gossie, heb je dat allemaal zelf bedacht? Knap hoor.’
Ik zou met de mozaïek even wachten tot ik wat meer ervaring had in het schrijven, maar alleen al het streven is schoon, dus waarom zou je het niet proberen?
Eén hoofdpersoon vraagt meer doorzettingsvermogen en fantasie dan je denkt. Hij (zij, het, kies maar) draagt het hele boek. Je hangt er zo ongeveer alles aan op, dus je moet er voor zorgen dat-ie een boek lang interessant blijft. Als je halverwege niet meer weet wat je met hem aan moet dan stel je jezelf voor een vervelende vraag: gooi ik alles meteen weg of doe ik het morgen? Het helpt als je een paar bijfiguren zo belangrijk maakt dat ze, oppervlakkig gezien, een hoofdpersoon lijken, maar kijk er mee uit. Als je ontdekt dat een bijfiguur belangrijker is geworden dan de hoofdpersoon en je hebt niet de moed opnieuw te beginnen maar dan met de bijfiguur als hoofdpersoon, dan vrees ik dat het eindresultaat tamelijk beroerd zal zijn.
‘Dus we schrappen die ene hoofdpersoon?’
Tenzij je iets in je hoofd hebt waar één hoofdpersoon bij past, natuurlijk. Alles wat ik opschrijf, is onder voorbehoud: als je het beter weet, moet je doen wat je wilt. Geen hoofd zo goed als dat van jou. Het gaat me erom dat je die 453.300 tekens uit de vorige les zo achter elkaar krijgt dat ook iemand anders dan je partner, je moeder of de tante die zich toch een ongeluk verveelt ze wil lezen en dat hij/zij de laatste pagina haalt zonder hulp van een masseur, tabletten of opwekkende middelen.
Twijfel je tussen één of een heleboel, denk dan eens na over twee hoofdpersonen. Ze kunnen naast elkaar werken, langs elkaar of tegenover elkaar, jouw keuze.
Je moet weliswaar twee personen uittekenen, maar je kunt in de hoofdstukken afwisselen. Mijn ervaring is dat je dan vaak meer plezier aan het schrijven beleeft en dat het makkelijker is de vaart in het boek te houden.
Er zijn heel veel boeken met twee hoofdpersonen en dat is niet voor niets.  Heel wat van die boeken zijn bovendien erg goed. Door die vaart, en door de tegenstellingen.


Cursus Masterclassen 5: de vaart erin

Dit wordt een moeilijke aflevering, want je moet een keuze maken die niet eenvoudig is.
Kies je voor de klare lijn, of kies je voor de troebele lijn.
Nou niet meteen brullen dat het een onzinnige vraag is, eerst lezen, misschien komt er iets anders dan je verwacht.
De klare lijn is de lijn die in je hoofd zit, de uitwerking van alle ideeën, invallen, gekkigheden en plotwendingen. Je schrijft op wat je bedenkt en je laat je niet van je lijn afbrengen. Wie zegt: ‘Leuk hoor, maar zou je niet liever dit of dat doen?’, die verwijder je voorzichtig en met liefde, maar wel ferm uit je werkkamer.
Jij bent de enige die weet hoe het moet. Denk daaraan, vooral op momenten dat je twijfelt. Neem de tijd en zoek de logica in wat rondwoelt in je hersenen. Een uitweg vinden als je voor keuzes staat, een vorm vinden waar je je goed bij voelt, plezier beleven aan alles wat je bedenkt, dat is schrijven. Bovendien hou je de vaart in je boek als je je door niets en niemand laat afleiden. Niets beter voor een behoorlijk tempo dan alles mijden wat overbodig lijkt.
De troebele lijn is die van het geld en van de recensenten. Ja, precies en inderdaad: vanaf hier ga ik misschien een paar schenen pijn doen.
Eerst het geld. Als je van plan bent rijk te worden door het schrijven van boeken dan wens ik je succes, maar als je van plan bent te luisteren naar iedereen die je weet te vertellen wat je in je boek moet stoppen om rijk te kunnen worden, dan raad ik je aan met deze prachtcursus op te houden. Dan zitten we, hoe zeg ik het aardig, niet op één lijn en dat komen we ook niet. Als al de mensen die alles precies weten het ook werkelijk wisten dan schreven ze zelf een boek en gingen ze dik zitten doen op de Bahama’s, waarschijnlijk Ibiza, want daar schijn je tegenwoordig te moeten zijn als de centen per plezierjacht binnendrijven.
Niemand weet het precies, ook de uitgever niet bij wie je misschien ooit terechtkomt. Hij heeft ideeën en verwachtingen, maar weten doet hij niets. Luister beslist niet naar de inzichten die de verkopers van een uitgever hebben opgedaan. Zij weten exact wat wel en niet verkoopt, maar achteraf. Ver achteraf.
De recensenten. Oei, ai, dat is een slag apart.
Van recensenten moet je uitdiepen. Wat uitdiepen? Maakt niet uit, het verhaal, het plot, de personages, alles wat diepbaar is. Dat het in een boek verschrikkelijk ophoudt, doet er niet toe. Een beetje recensent heeft Nederlands gestudeerd en heeft er toen jarenlang het woord ‘uitdiepen’ ingehamerd gekregen. Het woord is blijven hangen, hij kan daar niets meer aan doen. Over ‘de vaart erin’ heeft hij zelden iets gehoord. Vaart kan hem ook geen fluit schelen. Als er is uitgediept is het goed. Ster erbij. Of twee sterren.
Als je kiest voor de troebele lijn dan ben je vrijwel zeker bereid het tempo uit je boek te halen. De moordenaar moordt en wie kan het wat schelen of hij veertig jaar ervoor door zijn moeder is geslagen? Moord je anders met klappen dan zonder klappen van ma?
Nou en of, zegt de recensent.
Valt erg mee, zeg ik, in beide gevallen is het slachtoffer dood.
Maar de recensent heeft de sterren en jij hebt straks de pest in als ze ontbreken. Denk daaraan als je kiest. Toch maar de troebele lijn? Ik zal het je niet kwalijk nemen, maar ik zal je boek niet lezen.


Cursus Masterclassen 6: de fantasie

Je zou het misschien niet direct zeggen, maar deze les sluit aan op de vorige.
Fantasie is de basis om te komen tot iets wat zo omvangrijk is dat het boek wordt genoemd; denk aan die 600.000 tekens van een poosje geleden.
Als je het woord fantasie vervangt door inspiratie klinkt het beter, maar het is hetzelfde.
‘Mijn man zit al dagen boven te zuchten en te steunen omdat hij geen inspiratie heeft.’
Wat een zielige man, iedereen heeft medelijden. Geen inspiratie, het is me wat.
Het betekent dat de man gewoon geen fantasie heeft en een potje vruchteloos zit te googelen of te nagelbijten. Als je lang geen fantasie hebt, ga dan iets nuttigs doen, de zolder opruimen of zo.
Als ik zit te klooien, zegt mijn vrouw: ‘Zou je niet eens even een blokje omgaan?’
Dat helpt altijd; ik heb een hekel aan blokjes omgaan, dan liever werken.
Met wat geluk keert de fantasie ooit terug en kun je weer aan de slag. Gevaarlijker is te veel fantasie. Veel lezers en het gros van de recensenten kunnen daar niet tegen.
Een voorbeeld. Je zult hebben gelezen over die Roemeense bende die op een snelweg achter een vrachtwagen gaat rijden. Een inzittende klimt op de motorkap en slijpt het slot van de laaddeur van de vrachtwagen door. Daarna wordt een deel van de inhoud overgeheveld.
Wie zo’n scène een paar jaar geleden in een boek had verwerkt zou zijn uitgelachen. ‘Ver over de top.’ ‘Wat een onzin.’ ‘Hij schrijft alsof-ie te vaak naar James Bond heeft gekeken.’ Ik zie de zinnen voor me en ben enkele malen op deze manier toegesproken.
De les die je hieruit moet trekken? Maak het niet te moeilijk.
Veel lezers, heel veel, houden van verhalen die zich in hun straat hadden kunnen afspelen. ‘Die vrouw, dat is net mijn buurvrouw.’ Het ontgaat me waarom iemand een boek wil lezen over een vrouw die net de buurvrouw is. Ga dan bij het mens op bezoek, het scheelt je de aanschaf van een boek. Ik hou van verhalen waarin geen buurvrouw van me voorkomt, van verhalen waaraan ik aflees dat de schrijver zijn voorstellingsvermogen stevig aan het werk heeft gezet.
Maar (waarschuwing), ik behoor tot een minderheid.
Buurvrouwen kun je uitdiepen; zie de vorige les. Je beschrijft gewoon wat ze in haar leven heeft meegemaakt en je zit goed, zeker als je er een beetje drank en een onhandelbare puber bij doet. Waarom denk je dat al die Scandinavische schrijvers die leven van hoofdpersonen vol drank, scheidingen en ruzies in de familie zo goed verkopen?
Nou dan.
Voor succes: pak de buurvrouw. Desnoods een tante die wordt geslagen door oom. Beter: oom die wordt geslagen door tante.
Ik heb het in feite nog steeds over de troebele lijn van Masterclassen 5. Over elementen die je invoert of juist weglaat om je publiek te plezieren, niet omdat het exact is wat je voor ogen had toen je begon. Tenzij je je buurvrouw voor je zag dan altijd, in dit geval mag je een foto van haar sturen.
Wat ik me wel eens heb afgevraagd - wat nu volgt is een idee, geen aanwijzing die je moet volgen- : zou een gebrek aan fantasie of inspiratie of zin om aan het werk te gaan, misschien ontstaan omdat je te veel let op wat anderen willen en te weinig op wat je eigenlijk zelf wilt?
Tijd voor een krachtig slot: fuck de buitenwereld, schrijven doe je voor jezelf.


Cursus Masterclassen 7: kies voor een roman 

Waar we het nodig over moeten hebben is wat voor boek je wilt maken. Ik hou de keuze simpel: een roman of een misdaadroman. De streekroman, boerenroman, Valentijnroman enz. laat ik buiten beschouwing, voornamelijk door gebrek aan kennis.
‘Ik wil een thriller,’ ik hoor het je roepen.
Prima, maar bedenk dan dat een thriller -ik heb het liever over misdaadroman- moeilijker is dan een roman. Recensenten vinden van niet, maar die schrijven geen boeken.
Bij een misdaadroman moet je zorgen voor een spannend einde. Een plot, zo je wilt, al vind ik dat het woord plot meer past bij ‘opbouw en ontwikkeling’.
Bij een roman hou je gewoon op; net Lucky Luke die de zon tegemoet rijdt, klaar, einde. Een misdaadroman vraagt meer en daarbij moet je wel iets voor ogen houden wat belangrijk is.
Regisseur Alfred Hitchcock zei ooit: ‘Als ik in een film iemand laat vermoorden met een mes dan moet dat mes in het begin al een keer te zien zijn geweest.’
Een waarheid als een koe. Een moord-met-mes die niet is ingeleid komt over als een deus ex machina. De schrijver weet het niet meer en doet maar wat. Ik heb ooit een Nederlandse film gezien die is gemaakt door een befaamde regisseur. Het scenario was van een gelouterde misdaadschrijver. Toen de zaak bijna was vastgelopen dook ineens een tante uit Australië op. Hopla, we konden verder.
Doe zoiets niet. Overweeg het zelfs niet. Begin opnieuw. Je hebt er een potje van gemaakt en je straft jezelf door een ruim gebruik van de delete-knop en een uitspraak die je doet als je voor de spiegel staat: ‘Ik ben nog niet toe aan een misdaadroman.’
Begin dus met een gewone roman -het hoeft niet precies James Joyce te worden, een paar streepjes minder wordt vaak erg gewaardeerd- dan heb je dat gedonder niet met messen en tantes die zo maar moeten opduiken.
‘Ja maar, dan zeuren ze aan mijn hoofd over spanningsboog en ontwikkeling en ... en ...’
Dat doen ze toch dus waar maak je je druk om?
Je kunt nog even met jezelf overleggen of je een vastgelopen misdaadroman misschien psychologische misdaadroman of literaire misdaadroman moet noemen, maar dat is een overbekende truc waar hopelijk niemand meer inloopt. Is je boek goed geschreven, maar voor geen meter spannend, blijf dan weg uit de misdaadhoek.
Hier laat ik het bij voor vandaag, want ik voel aan mijn water dat niet iedereen het met me eens is.
Had ik al gezegd dat we over deze magistrale cursus niet gaan corresponderen?
Dan doe ik het nu.
Word kwaad op me, draag me op handen, doe iets ... maar zorg alsjeblieft dat ik er geen last van krijg. Ik ben bezig met een boek en wens, als deze cursus is voltooid (nog maar twee afleveringen), verder te gaan met vredig schrijven.


Masterclassen 8: klaar, maar wat nu

Ik heb zwaar ingezet op de fantasie en als je daar voldoende van bezit dan had je het meeste van wat in deze cursus aan de orde is geweest al geraden. Voor alle zekerheid vat ik toch maar een paar punten samen en zorg ik via het onderwerp uitgevers dat we kunnen overgaan tot het met spanning tegemoet gezien slot.
-Schrijf alleen een boek als je een begin hebt dat zo degelijk in elkaar zit dat je voelt dat het met de rest goed komt. Niets beroerder dan maandenlang zitten zwoegen en dan moeten concluderen dat je de hele productie kunt samenvatten met: het is niks en het wordt ook nooit wat.
-Denk grondig na over één hoofdpersoon of meer en of je diep wilt gaan wat fantasie betreft of dat je met verve je buurvrouw gaat beschrijven omdat je ‘net echte, gewone mensen wilt’.
-Denk nog veel grondiger na of je een groot publiek wilt gaan plezieren of alleen jezelf. Als door toeval beide elementen samenvallen dan ben je spekkoper en wacht je een grote toekomst, maar ga er niet snel van uit dat droom en daad in elkaars verlengde liggen.
Mijn advies was, is en blijft: doe alleen wat je zelf voor ogen hebt en trek je niets aan van wat iemand er later van kan gaan vinden. Dat merk je wel en het kan meevallen.
-Je hebt een boek, eindelijk, zuchtzucht en hèhè, opluchting en vreugde bij de familie, wijn op de bijzettafel, blokjes kaas op het plankje. Maar dan: wat ga je met het boek doen? Naar een uitgever sturen? Dat is een prima idee, maar het is nuttig te weten dat alleen grote uitgevers goede toegang hebben tot kranten en tijdschriften. Op kunstredacties huizen luie lieden (ik weet dat, ik ben dertig jaar kunstredacteur geweest) en die laten zich liever veertig boeken toesturen door een grote uitgever dan één door een kleine die om de week vraagt waar de recensie blijft.
Wat je ook kunt overwegen is je boek zelf uit te geven, eventueel via crowdfunding, dan draai je in elk geval niet zelf voor alle kosten op. Honderden schrijvers doen het zelf, duizenden. Maar begin er alleen aan als je een indrukwekkend socialmedianetwerk hebt.
Zelf geef ik via Zwarte Zwaan mijn Bob Evers-boeken uit. Die serie heeft een fanclub, een groep op Facebook, een site, een Nieuwsbrief en een Encyclopaedia Apriana. Heb je zoiets niet, krab je dan nog eens op het hoofd.
Van een uitgever krijg je maximaal 10 procent van de verkoop, vaak nog bruto ook, netto kom je dan lager uit. Het is niet veel, maar je moet maar denken: grote uitgevers zijn niet zomaar groot geworden, ze hebben gedaan waar veel schrijvers te lui voor waren, boeken aan de man brengen, en daar willen ze terecht voor worden beloond.
Als je zelf je boek uitgeeft dan verdien je per verkocht boek meer, al gauw het zes-, zevenvoudige, maar je moet er ook meer voor doen en de vraag is of je daar zin in hebt, want het volgende boek maakt rondjes in je hoofd.
Eén ding nog: als je je boek naar vijf uitgevers hebt gestuurd en alle vijf hebben ze vriendelijk bedankt, ga er dan van uit dat je nog enig werk te doen hebt.
Over een paar dagen Cursus Masterclassen 9, goddank, ik hoor het je zeggen, de laatste aflevering in deze prachtserie.


Cursus Masterclassen 9: slot

Dit is de laatste aflevering van de Cursus Masterclassen ter bestrijding van de zomerse buien. De grote vraag is natuurlijk: wat hebben we geleerd.
Weinig, denk ik, en dat is goed.
In een masterclass zang kan een pedagoog je leren hoe je je stem beter kunt gebruiken. In een masterclass kanovaren kom je aan de weet dat je je peddel onder water moet houden zolang je kracht zet.
In een masterclass schrijven kun je leren ... wat eigenlijk? Veel meer dan het alfabet foutloos opzeggen, kom ik niet. Je hebt tien vingers en 26 letters. Met die vingers zet je letters in de volgorde die jou bevalt. Dat is het wel zo’n beetje. Hoe iemand anders het doet, maakt niet uit. Als je te veel naar iemand luistert die zich leraar noemt, of cursusleider, of masterclasser of stuk eigenwijs dat alles beter weet dan ga je misschien proberen je Grote Voorbeeld na te doen en dat is verkeerd. Dan hebben we straks tien of twintig of 363 beginnende schrijvers met dezelfde opbouw, aanpak en plotwendingen; hoe gelukkig zijn we dan in Letterland?
‘Ja maar, moet ik dan het wiel uitvinden dat al duizenden malen is uitgevonden?’
Inderdaad. Je moet je eigen wiel uitvinden op je eigen manier en iedereen die daarover aan je hoofd zeurt, zorgt voor oponthoud. Er is al genoeg waar je door wordt beïnvloed, bijvoorbeeld de boeken die je leest en de verhalen in tijdschriften, waarom moet daar de persoonlijk gekte en voorkeur van een cursusleider bij komen? Hoe unieker en persoonlijker je blijft, hoe beter.
Mijn eerste misdaadroman was Dietz. Hij verscheen bij Spectrum en pas maanden later zei directeur Bloemsma er iets over. Hij gaf me toen het beste advies dat ik ooit heb gehad. Het bestond uit een blik en een woord. Hij keek me aan en zei: ‘Doorgaan.’
Zo is het precies: doorgaan, het is de enige zinvolle samenvatting van elke cursus die over schrijven gaat. Je begint en je gaat door. Tot je er radicaal mee ophoudt en iets leuks gaat doen of tot het lukt en je misschien voor de rest van je leven aan het schrijven vastzit.
Persoonlijk zou ik liever piano kunnen spelen, maar ik ben schrijver. Weet dus wat je doet voor je tegen de spiegel zegt: ‘Nu ben ik auteur.’
Terzijde. De ‘Dietz’ die op voorspraak van Tomas Ross werd uitgegeven was de derde versie. De eerste was helemaal klaar voor ik ontevreden werd en de bliksemseboel weggooide. De tweede versie was beter, maar ging ook de prullenbak in. De derde versie werd boek en kreeg een nominatie voor de Gouden Strop.
Volhouden dus. ‘Doorgaan.’
Oké, we zijn er, je hebt de Cursus Masterclassen voltooid. Het is er een die niet veel zal hebben afgeweken van de cursus in Frankrijk of Italië waar je 250 euro of meer voor had moeten betalen - de problemen voor iedere schrijver zijn hetzelfde -, maar in Frankrijk en Italië doen ze er wijn bij.
Alle afleveringen zijn gratis. Je kunt wel een tegenprestatie leveren. Dit najaar verschijnt de Jeff Meeks-misdaadroman ‘De dwergbowler’. Koop hem en geniet. Het boek heeft zes sterren.
‘Zes? Maar het maximum is toch vijf?’
Als je die vraag stelt, moet je de stukjes over fantasie nog even nalezen. Veel succes. (juli/augustus ’17)

Deze cursus is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Oolbekking, de vergetene

Er is hier en daar iets te doen over de Canon van de Nederlandstalige misdaadliteratuur. Die moet hoger op de lijst, die moet lager en dat stuk ongeluk hoort er helemaal niet op.
Alleen al om de reacties is het mooi dat de Canon is gemaakt.
De een vijf keer, de ander nul.
De nul treft een schrijver die ik nog steeds hoog heb: H.J. Oolbekkink, misdaadauteur in de tijd dat het sjiek was om je voornaam (Hendrik-Jan, ik had ’m ook weggelaten) niet op een omslag te laten afdrukken.
Hij overleed vijf jaar geleden en kreeg hier en daar een klein stukje ter herinnering.
De boeken die ik van hem heb, heb ik in het begin van de jaren zeventig aangeschaft en ze hebben alle verwijderingsronden (‘Bij nader inzien is die schrijver toch niet zo goed, naar de kringloop ermee.’) overleefd. Sterker, een enkele keer herlees ik een paar Tim Spender-romans. Omdat ze uitstekend in elkaar zitten, omdat ze in een soepele stijl zijn geschreven en omdat Oolbekkink tot de weinige misdaadschrijvers behoort die vinden/vonden dat er in een thriller gelachen mag worden. Dat zie je niet vaak: humor in boeken met moord- en doodslag. Het hoort, geloof ik, ook niet, want nooit heb ik een recensie onder ogen gekregen waarin humor leek te leiden tot een half sterretje meer. Moord en glimlach?, dat gaat je een ster kosten, vriendje.
Oolbekkink schreef over Tim Spender en over geheim agent Glotz. Zijn boeken zijn uitgegeven bij Born in Assen voor wie hij vertaalde, onder meer schrijvers die bij mij nog steeds in de internationale top 10 staan, zoals Donald Hamilton met zijn mooie serie over Matt Helm, en Richard Stark (is Donald Westlake) met zijn serie over misdadiger Parker.
Dat ze nog steeds te lezen zijn, komt door de vlotte vertaling van Oolbekkink die tot 1967 kunst- en filmredacteur bij Het Parool was. In ’67 dacht hij dat hij van zijn boeken kon leven, maar dat viel blijkbaar tegen, want in 1973 werd hij redacteur bij de Haagsche Courant.
In zijn jaren als fulltime-auteur schreef hij zich wel het schompes. Het is de zeer de moeite waard om zijn lijst met publicaties goed te bekijken: zeven boeken uitgegeven in 1967. Het jaar erna kreeg hij last van slapte op de markt: slechts zes boeken.
Dertien boeken in twee jaar, dan ben je goed bezig ... en dan weet je zeker dat je een veelschrijver wordt genoemd en dat niemand meer naar je omkijkt. Niemand, behalve hardnekkige liefhebbers zoals ik.
Het ijskoude goud, Gifbeker voor een wereldstad, De machteloze mafia, Grafschrift voor een koningin, het zijn titels waar je nu niet meer mee moet komen, maar die staan voor knap schrijfwerk.
Als de Canon ooit wordt verlengd moet H. J. zijn plekje krijgen. (juni 2017)

De Zoen van Saskia

Saskia Noort wil een eigen prijs voor het beste spannende boek in het leven roepen.
Mijn eerste gedachte was: raad eens wie gaat winnen.
Die heb ik soms, een eerste gedachte, en die schrijf ik dan meteen op. Met als gevolg dat mijn schare fans weer met honderden toeneemt en ik een rondje ga lopen: als ik mijn beenspieren niet sterker krijg, kan ik de weelde niet langer dragen.
Mijn benen zijn nu sterk, de fanclub is groot en hecht.
Tijd voor een tweede gedachte, misschien ooit voor een derde, maar dan word ik zo genuanceerd dat lezen geen lolletje meer is.
De tweede gedachte was in dit geval: ze heeft gelijk, een nieuwe prijs is niet alleen welkom, ze is ook nodig. Want kijk eens wat wij, misdaadschrijvers, nu nog hebben.
In België was de Diamanten Kogel. De prijs is opgeheven las ik onlangs, maar Nederlandse schrijvers zullen dat niet voelen in de portemonnee. Een nominatie was leuk voor het cv, de prijs was leuker, maar je had er ook niets aan.
Als je na een nominatie in België meer dan 20 boeken extra verkocht was het veel, in Nederland ging niemand naar de boekwinkel.
De laatste prijswinnaar die ik sprak, vertelde dat het met 30 boeken extra in België helemaal ophield. In Nederland was het aantal nul voor zover hij wist.
Maar we hebben de Gouden Strop toch?
Die hebben we, maar nu even snel: wie won vorig jaar? Het was beslist geen onbekende, maar u kunt er even niet opkomen? Dacht ik al. Wie won vorige week ook weer? Haha.
Ergens heb ik een lijstje liggen dat is gemaakt door Peter Kuijt. Hij zocht uit welke boekenprijzen er waren en hoe de pikorde was. De Strop bungelde onderaan. Buiten een harde kern misdaadboekenlezers kon het niemand een fluit schelen wie aan de strop hing.
‘Ja, maar, je verkoopt maar zo 20.000 boeken meer als je de Gouden Strop wint.’
Dat was zo in het jaar 2000 toen ik ’m won en in de paar jaren erna, maar daarna leek het gebeurd met de invloed. Ik heb zeer wisselende oplagecijfers gehoord, maar de meeste waren somber en de optimistische waren van collega’s die erna een beetje opkleurden: jokken mag, maar het moet geen liegen worden.
Het feest rond de Strop is verdwenen, het geldbedrag is niet bepaald indrukwekkend en als je een boek beoordeeld wilt krijgen moet je uitgever bereid zijn er eerst voor te betalen. Want de kost gaat voor de baat uit, al zou het dan wel leuk zijn als er een behoorlijke baat was; voor de genomineerden die niet wonnen was die vrijwel nul.
De tijd is rijp voor een nieuwe prijs. Saskia Noort heeft dat ingezien en ze gaat zich ermee bemoeien. Ze heeft naam genoeg om sponsors te interesseren en om alle talkshowhosts warme gevoelens te geven.
Tot zover het goede nieuws. Nu, voor u, het treurige. Omdat Saskia tot mijn hartsvriendinnen behoort (het is lang geheim gebleven, maar ooit moet het worden onthuld) is de eerste Saskia-prijs voor mij. Ik weet het, Saskia weet het, en nu weet u het ook, dus hou op me ervan te verdenken dat ik helemaal onbevooroordeeld tegenover het plan sta.
Volgend jaar sta ik te doen of ik kan blozen als ik de prachtprijs (de Zoen van Saskia) krijg voor de Jeff Meeks-roman ‘De dwergbowler’. Vanaf 2019 mag iedere andere misdaadschrijver hopen op meer dan een Strop-strop.
Saskia: bravo. (juni 2017)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Drie per week

Als ik ergens van hou, is het van wensen waarvan je van tevoren weet dat je ze beter had kunnen wegdrinken.
Nieuwjaarswensen bijvoorbeeld. Niet meer roken, niet meer hardlopen, niet meer ergeren, dat soort mooie voornemens. Veel boeken lezen, hoort er ook bij.
Komt niets van terecht als je het je aan het begin van een jaar moet voornemen. Je leest of je leest niet, het heeft meer met innerlijke drang of verlangen te maken dan met een plan of een uitdaging.
Plan? Uitdaging? Dat is Nederlands. Ik bedoel natuurlijk challenge.
Ik ben een slordig volger van websites die ik fatsoenshalve met regelmaat behoor te raadplegen en daarom kwam ik er een paar dagen geleden, dankzij de Volkskrant, pas achter dat er een reading challenge bestaat. Dat is erger dan een voornemen, het is een collectief voornemen. ‘In mijn eentje breng ik er niets van terecht, maar met elkaar …’
Dat valt ook al tegen, las ik. Sander Verheijen, het kopstuk van eerst Crimezone en nu Hebban.nl, nam zich begin 2016 voor 50 boeken in een jaar te lezen, maar strandde in de buurt van de 25. Nog vrij veel, daar niet van, maar ver van het te bereiken doel. Dit jaar moeten het er 35 worden. Toe maar. Vroeger, op de hbs, zeiden we dan: ‘Begin maar met Het bittere kruid en Oeroeg, die zijn lekker dun.’
Denk nou niet dat ik de spot wil drijven met boekenlezers die streefgetallen hebben, elk boek is meegenomen. Zelf haal ik de 25 misschien net en daarvan zijn er dan minstens 20 die ik al gelezen heb. Weer alle Gavin Lyalls, kom, laat ik Carl Hiaasen nog eens doornemen. Liever een goed boek twee keer, of drie of zes, dan halverwege een nieuw boek treuren om verspilde tijd.
Wie veel leest, heeft mijn bewondering. Behalve als hij recensent is.
Voor recensenten gelden andere regels.
Een boek of 25, 30 per jaar valt goed te praten, maar daarna wordt het moeilijk. Vind ik. Maar ik vrees dat ik weer eens alleen sta en dat zal ik onderbouwen met een verhaaltje waar geen woord aan is gelogen.
Er was eens, jaren geleden toen de VN thrillergids nog serieus werd genomen, een vergadering van het GNM, het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs. Het gesprek kwam op Vrij Nederland en een van de aanwezigen, iemand die zelf misdaadboeken schreef, zei dat hij recensies maakte voor de thrillergids. Hij noemde het aantal boeken waar hij in het afgelopen jaar een stukje over had geschreven. Het juiste aantal weet ik niet meer, maar het lag tussen de 150 en de 200. Minstens drie per week. Tussen het echte schrijven door. Meer dan drie boeken die je moet lezen, waar je, hoop ik vurig, over moet nadenken, waar je iets over moet opschrijven. Ik dacht meteen: schande.
Ik zou het misschien hebben gezegd als ik niet was overdonderd door het applaus. Tientallen misdaadschrijvers die gaarne uit de grond van hun hart klagen over het leed dat recensenten hun hebben aangedaan, klapten hard en lang voor de collega die er elke week drie boeken doorjoeg.
Wat zegt u nu? Is dat laag? Kent u recensenten die voor vier of vijf boeken per week hun hand niet omdraaien?
Noem ze. Dan gaan we ze in de volgende GNM-vergadering uitlachen. Beleven we ook nog eens een vrolijk moment aan de recensent. (jan. ’17)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

Wegwoorden Yolo Kids

Yolo Kids.
Gebruikt u die woorden? Zonder u te schamen? Kids zijn kinderen, voor yolo zie het eind van dit stukje.
Heavy om te managen.
Zwaar om te regelen? Moeilijk om te handhaven? Zie zelf maar. Ik weet soms ook niet waar landgenoten het over hebben als ze het nodig vinden krom over de grens te praten.
Het aantal Engelse wegwoorden dat u instuurde, was indrukwekkend, maar met de meeste woorden was niets mis. Ze waren Engels. Dat maakt ze niet verkeerd, het probleem ligt bij de mensen die de woorden zo vaak gebruiken dat ze na een tijdje zijn vergeten dat we er ook iets in onze eigen taal voor hebben.
Nu even snel: Nederlands voor het woord mindfulness. Zie je wel: niet paraat. Nog een woord: appen. Weer niet?
Waarom zou je living mooier zijn dan je huiskamer?
En als je chilt, koel je dan lekkerder af dan wanneer je afkoelt?
Jaja, yolo, De Zwaan.
Yolo betekent: you only live once. Het is een waarheid als een koe, maar als je zegt: ‘Ik leef maar een keer,’ dan ga je heus niet vroeger of later dood. (jan. ’17)

Wegwoord kerstgedachte

Bij de ingestuurde woorden die mochten verdwijnen uit de Nederlandse taal waren er enkele waar ik mijn wenkbrauwen bij optrok.
Kerstgedachte? Wat is daar mis mee?
Met het woord niets, het moet gaan om de drie lettergrepen na kerst.
De inzender had misschien geen zin meer om in de kersttijd gedachten te krijgen (ik drink wijn, denken doe ik later wel), of hij was de discussie over alles wat met december te maken had helemaal zat. Te beginnen bij sinterklaas.
Zwartepietendiscussie: moest weg. De vervanging van kerstdagen door feestdagen: weg ermee.
Er was ook een ander soort suggestie: hou toch op met dat gedoe, verspil er niet eindeloos adem aan.
Ik heb me tot nu toe buiten de discussie wel/geen Zwarte Piet gehouden en dat wil ik graag blijven doen, maar ik vind niet dat het moet leiden tot het in de ban doen van woorden, dat gaat wel heel ver.
Ik stel het volgende voor. Zwartepietendiscussie wordt als woord gehandhaafd, maar we gaan ons er volgend jaar niet mee bezighouden. En als we van de dagen rond kerst nou een feest maken dan redden we het wel tot de oliebollen. Of gaan mensen met een bol hoofd daar bezwaar tegen maken? Of lieden die vinden dat olie vervuilt? (dec. ’16)

Wegwoorden

Woorden zijn niet genoeg, er moeten volgens jullie ook woordgroepen uit het taalbestand worden verwijderd. Hier komt de top-stukofvijftig:
1 concullega, 2 reaguurder, 3 je kan, 4 vet bizar, 5 gezelli, 6 huiltje gedaan,
7 het leven vieren, 8 in je kracht staan/liggen/zetten/zitten, 9 vinpressionist, 10 aufwiedersnitzel, 11 doei, 12 nietwaar.
13 en verder: jeukwoord; een soort van; als geen ander; dingetje/zijn ding doen; super...;  hermetisch afsluiten; ophoesten; kortsluiten; kippenvelmoment; peperduur; opstarten; al het starten behalve in de sport; in mijn optiek; terugkoppelen; snel schakelen (alleen in auto, op fiets); een programma invullen; BFF BN tuthola’s (geen idee waar dit op slaat); we gaan het zien; als geen ander; aan zijn verstand peuteren; zeg maar; het voelt zo dubbel; ik hoor wat je zegt; een stukje aandacht; op die fiets; piketpaaltjes slaan; op zoek naar jezelf; alle klets over koffie.
Omdat sommige mensen liever hun moers taal praten, is veel Engels afgekeurd: kids, chillen, appen, een say hebben, sale, living, manager, cashback, mindfulness en het ellendige ‘Dus ik zeg: YOLO.’
Over enkele woorden en uitdrukkingen zal ik een column maken. De eerste, met als titel Vinpressionist, staat  hieronder. (dec. '16)

Wegwoord vinpressionist

Hoog op mijn lijst wegwoorden staat vinpressionist. Wat? Geen idee, een dingetje van iemand die zich bezighoudt met wijn en dat was, voor koffie het overnam, het drankje waar je de meeste flauwekul in kwijt kon.
Hoe komt zo’n woord tot stand, daar mag ik graag over nadenken.
De basis is dronkenschap, dat kan niet anders. En een kater van het soort dat verstandige taal opvreet voor-ie verzuipt in sinaasappelsap met een eidooier.
‘Lieverd, ik heb iets bedacht.’
‘Allicht, weet je hoeveel we hebben gedronken?’
‘Neenee, echt iets bedacht. Ik noem me niet langer wijnkenner.’
‘Hèhè, dat wordt tijd.’
‘Ik noem me vanaf nu vinpressionist.’
‘Echt waar? Ik bedoel: zou je dat nou wel doen?’
‘Vind je het geen fantastische vondst?’
Je kunt mensen met een kater beter niet tegenspreken. ‘Kun je niet beter twee dooiers in de sinaasappelsap doen? Of drie?’
‘Er zit vin in.’
‘Van wijn, dat snap ik ook wel. Wat is een pressionist?’
‘Impressionist, expressionist, maakt niet uit. Het is een afkorting, dat begrijp je heus wel.’
‘En een samenstelling.’
‘Ook nog, twee in een, het is briljant.’
‘Vind je het niet een beetje overdreven?’
‘Nee, schat. Ik ben de eerste.’
‘De eerste vinpressionist van Nederland?’
‘Van Europa, minstens. Ik ben ... ik ben ...’
‘Als je gaat zitten, krijg je een glaasje water. Waarschuw maar als je je beter voelt.’ (dec. ’16)

Young adults

Na de jaarvergadering van het GNM, Genootschap Nederlandstalige Misdaadauteurs, voelde ik me per vijf minuten een jaar ouder worden en aan het einde van de middag was ik 203.
Er waren sprekers die het hadden over schrijvers en hun toekomst.
Meteen maar het grote nieuws: als schrijvers man zijn en ouder dan dertig, misschien veertig, dan is er geen toekomst. Het is gedaan, hou maar op, het was mooi zolang het duurde, maar het is voorbij.
De toekomst is aan de young adults. Aan wie?
O, ja, daar moet ik het eerst over hebben. Vroeger, kinderen, toen een school een school was met een juf of meester naar wie je luisterde, leerden we Nederlands. Ik herhaal Nederlands. Zegt die taal jullie iets?
De young adults van nu gebruiken een hutsekluts van Engels en Nederlands waarbij de woorden in de eerste taal in de meerderheid zijn. Ze zoeken niet iets op via Google, maar ze doen aan Google search. Ze hebben content en ze … Genoeg. Young adults zijn jong volwassenen en ze lezen zich gek. Alleen geen boeken. Ze lezen smartphones, kleine letters (young adults hebben nog goede eyes) op een klein schermpje en ze houden van korte verhalen. Als ze zelf een verhaal maken, doen ze dat op hetzelfde kleine schermpje en ze tikken het terwijl ze het bedenken. Schrik dus niet terug van een klein foutje, want al hebben ze kleine vingers, ze missen wel eens een toets. Geen nood. Het gaat om het idee.
Als young adults een serie korte stukjes van een schrijver hebben gelezen en ze vinden die stukjes leuk dan gaan ze vast wel een echt boek van die schrijver kopen. Dat is de achterliggende gedachte, al lijkt de wens me van die gedachte de vader.
Wat young adults en ook old adults zeker moeten doen dat is innoveren, veranderen, open staan voor nieuwe ideeën, niets is te gek, je weet maar nooit waar het toe leidt.
Na de inleidingen bleef ik vrijwel murw geslagen achter. Waarom kunnen schrijvers niet gewoon schrijven? Mooie boeken maken waar over na is gedacht, waaraan is geslepen en gepolijst, waar liefde voor het vak uit blijkt?
Nou daarom. Omdat er steeds minder boeken worden verkocht, maar er meer worden geschreven. Omdat we mee moeten gaan met onze tijd al weten maar heel weinig mensen precies hoe.
Ik zat naast Jacob Vis die ook wat glazig keek en deed hem een voorstel: ‘Zullen we straks van de pont over het IJ springen? We verzuipen en krijgen een groot stuk in de kranten.’ ‘Je bedoelt: Vis en Zwaan overboord?’ ‘Precies. Onze boeken worden van schrik als gekken verkocht en onze vrouwen worden rijk, voor ons is er toch geen toekomst.’
Hij leek er iets in te zien, maar verwachtte dat onze vrouwen een veto zouden uitspreken.
Even later luisterden we naar iemand  die zich bezighoudt met publiciteit. ‘Als je man bent, daalt de kans dat je boek wordt genoemd in een televisieprogramma met 50 procent,’ zei ze, ‘en als je als schrijver ouder bent dan vijftig komt daar nog eens 25 procent bij.’
Oudere schrijvers die aan de drank zijn, heb medelijden met ze, u weet nu hoe het komt. (nov. ’16)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Er is iets gebeurd

Het gaat niet zo goed met de kranten. Twintig jaar geleden al niet en ik heb er toen, samen met de hoofdredactie en de andere chefs van de krant waar ik voor werkte, vele uren over vergaderd. Hoe of het nou kwam dat abonnees wegliepen, dat het lezersbestand verouderde, dat het maar niet lukte het tij te keren.
Het moet kleinschaliger, daar waren we het over eens.
Onderzoeken hadden het ook uitgewezen. De lezer is vooral geïnteresseerd in wat er in zijn straat gebeurt, daarna in zijn wijk en dan in zijn stad. Wat verder dan tien kilometer verderop plaatsheeft, kan hem geen hout schelen, tenzij het spectaculair is (veel doden graag) of het een familielid of kennis betreft.
We wisten hoe het moest. Maar we deden het niet. Een beetje op de knieën, oké, maar plat op onze buik om de lezers te plezieren, daar piekerden we niet over.
Dat was in Enschede.
Ik woon nu in Meppel en daar lees ik de Meppeler Courant. Met redacteuren die er helemaal geen moeite mee hebben in het stof te gaan liggen.
Ik zal een voorbeeld geven.
In een bericht stond dat ‘er iets was gebeurd tussen Blauwe Hand en Beukerssluis’. Er stond niet bij wat er was gebeurd, er was gewoon ‘iets gebeurd’ op een stuk rechte weg van een paar kilometer tussen twee meren.
Over het maken zo’n bericht zouden we niet hebben gepiekerd in Enschede. Kom nou, we waren toch journalisten, zo gek zouden we nooit zijn.
Maar mijn fantasie ging aan het werk. Doden? Nee, dat was een apart bericht geweest. Een vechtpartij? Ook een bericht waard. Waarschijnlijk een ruzietje waarbij een opgewonden standje een blauwe plek had opgelopen, of een deuk in zijn auto.
Maar de politie wilde weten wat er was gebeurd en de Meppeler Courant vroeg lezers zich te melden.
Dat was het. Geen vervolg. Niet: nu weten we wat er is gebeurd. Niks.
Twintig jaar geleden zou ik er schande van hebben gesproken. Nu niet meer. Er was iets gebeurd op een stuk weg waar echt nooit iets gebeurt en dat wisten we dan maar.
Kleinschaliger kan een bericht niet. Hoewel: ik herinner me iets over iemand die een deuk in zijn fiets had gekregen en daar wilde iemand anders (de politie waarschijnlijk, maar zeker ben ik niet) ook al meer van weten.
Kleine journalistiek. Heel kleine journalistiek.
Het zal nooit in de Volkskrant komen die ik ook lees.
Maar de Meppeler Courant groeit, de Volkskrant niet. (november ’16)

 

Samenwerking

Ik ben voor samenwerking. Er moet meer worden samengewerkt. Maar niet door schrijvers. Schrijvers horen op een stoel te zitten achter een computer of, als ze in interviews willen opscheppen, achter een typemachine of -maar dan heb je de erge gevallen- achter een ganzenveer. Ze horen te denken en te proberen en weg te gooien en in stilte plezier te beleven als ze de inval krijgen waar ze mee verder kunnen.
Dat horen schrijvers te doen, of ben ik nu te veel van vroeger?
Ik ben er bang voor, want de voorbeelden van samenwerking stapelen zich op en ik weet wel bijna zeker dat op de achtergrond het geld ruist, heel zacht, omdat er bijna geen geld is.
Een paar jaar geleden, of misschien vorig jaar, de wereld gaat snel als je boven de dertig bent, kregen leden van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs een mailtje of ze, als ze publiciteit wensten in wat toen nog de Maand van het Spannende Boek was, zelf contact wilden opnemen met een boekhandel om gemeenschappelijk iets moois te gaan doen.
Misschien zat het iets anders in elkaar, want ik gooi dat soort berichten meestal meteen weg, maar het kwam er wel op neer. Samen doen. Samenwerking. Omdat voor iets vanuit de schrijverswereld zonder hulp van derden geen geld was.
Een paar maanden geleden werd het erger. In de jaarvergadering van het GNM voerde een collega het woord over een Plan. Hij deed het nogal uitvoerig en ik heb er twee dingen van onthouden: 1. het was een Plan dat in een paar seconden samengevat had kunnen worden (‘We weten nog vrijwel niets’), 2. schrijvers zouden moeten praten met een strafrechtadvocaat over een zaak waar die advocaat zich mee bezig had gehouden.
Ook hier speelde geld een rol, eigenlijk de hoofdrol: misschien wilden de advocaten wel boeken afnemen en in de spreekkamer leggen, of bijdragen in de kosten. ‘Kijk, waarde collega, in hoofdstuk 8 wordt een zaak beschreven die ik heb aangedragen. Iets anders dan in werkelijkheid het geval was, want we hebben geheimhoudingsplicht, haha en ik moest er natuurlijk wel zo goed mogelijk uitkomen.’
Toen ik het boek ‘het advocatenboek’ noemde, werd ik meteen door een bestuurslid van het GNM op de vingers getikt. Het was een GNM-boek. Vast een mooi boek, waarom niet. We hebben in dit land kundige schrijver en waarschijnlijk ook advocaten die handig genoeg zijn om met iets moois aan te komen.
Ik sta er niet in. Omdat ik niet zo dol ben op dit soort samenwerking. Een advocaat die met een idee (casus) moet komen waarover ik dan iets moet schrijven op een manier waar hij tevreden mee is? Ik mag er niet aan denken.
Wat is er toch mis met de hoofden van schrijvers? Daar behoren ideeën (casussen) zat in te zitten waar mooie boeken van kunnen komen. Mooiere, zeg ik op de gok. Die boeken zullen dan waarschijnlijk niet in wachtkamers liggen, maar wat dan nog?
Ik ben een liefhebber van het hoofd. En van zelfstandigheid. Ik hou ervan om zelf iets te bedenken. Dat heb ik ook gedaan, want ik zag aankomen wat voor soort reacties ik op een column als deze zou krijgen: ‘Jaja, je bent niet gevraagd of ingeloot, chagrijnige bliksem, en  nu zit je de zaak een beetje te stangen.’
Ik ben niet gevraagd en ik ben niet ingeloot, want ik heb me niet gemeld. Ik heb wel een verhaal geschreven over advocaten, met een lengte die nodig was voor het boek. Het heet ‘Onder elkaar’ en het is te lezen op mijn website en op Het Spanningsblog. Om te laten zien hoe het ook kan zonder dat iemand zich bemoeit met je hoofd en je fantasie. (juni ’16)

 

Op de televisie

Het goede nieuws voor wie buiten de grachtengordel woont, is dat met je kop op tv komen geen sterk stijgende verkoop van je boeken betekent. Dat wil zeggen: de verkoop stijgt wel, maar kort, een dag of twee. Dan is het effect ‘auteur op scherm, boek kopen’ uitgewerkt en onderscheid je je in niets van al de andere schrijvers die hopen op een wonder.
Ik hoorde het nieuws op een bijeenkomst van de Vereniging van Letterkundigen die als thema had: de auteur als uitgever.
Daar zijn er nogal wat van, auteurs die hun eigen werk uitgeven. Er zijn er honderden, misschien wel duizenden, want het is maar wat je telt. Uitgever is geen beschermd beroep en als je een boek hebt geschreven, daar dertig digitale exemplaren (pod) van laat maken, er twintig weggeeft aan vrienden en familie maar er tien verkoopt, dan ben je uitgever.
Niet iedereen zal in tien verkochte boeken aanleiding zien zich te melden als lid van de VvL, maar ik weet dat veel schrijvers met weinig tevreden zijn. Ook bij gevestigde uitgeverijen komen kleine verkopen voor. Ik heb verhalen gehoord over oplages waar ik bijna schaamrood van op de kaken kreeg: 200 tot 250. Daar schrijf je dan een boek voor dat door een bekende uitgever goed genoeg wordt bevonden, daar koop je dan een fles champagne voor die je leegdrinkt met je kinderen en opa en oma omdat je het hebt gemaakt. Een echt boek, in echte winkels ... die het met geen tang aan willen raken, op de beurs al niet, maar dat hoor je pas later.
Er waren drie sprekers op de bijeenkomst en ze verhaalden over wat ze hadden gedaan. Helaas iets te weinig over hóe ze het hadden gedaan, waardoor de hoeveelheid nuttige informatie gering was, maar dat van die heiligmakende tv-programma’s waar je nauwelijks mee opschoot, had iets weldadigs.
Wat ik wel vaker had gehoord, maar wat ik altijd had weggeschoven in het vakje ‘zo dom kunnen mensen niet zijn’, blijkt toch echt waar. Een schrijver had een boek gemaakt over het Fyra-schandaal. Op tv geweest, twee dagen goed verkocht, daarna weggezakt en maanden liggen sudderen. Toen kwam de parlementaire enquête. Ha, dacht de schrijver, nu gaan we cashen. Vergeet het maar. Het boek waarin het hele schandaal werd beschreven werd terzijde geschoven omdat, zei de boekhandel, het oude meuk was. ‘Een boek van een half jaar geleden, daar maken we echt geen plankruimte voor vrij.’
Je moet dus snel zijn, je moet heel vaak op tv of je moet ... ja, wat eigenlijk. Grote uitgeverijen kunnen meer dan kleintjes, maar ze hebben veel schrijvers en moeten hun krachten verdelen.
Mijn ervaring is dat je beter, veel en veel beter, af bent als je alles zelf doet. Maar dan moet je wel twee dingen zeker weten: 1. dat je een adressenbestand hebt waar je op kunt vertrouwen en 2. dat je een oplage aankunt boven de 1000. Boeken kosten niets als je er, pakweg, 1500 of meer van laat maken. Maar je houdt veel dozen over in de schuur als je adressenbestand beroerd is.
Afijn: wie meer wil weten moet de serie ‘uitgever worden’ maar eens lezen op mijn website. Of een blokfluit kopen, les nemen en hopen op leuke muziekmiddagen met de kleintjes. Veel rustiger en ook best leuk als je er goed en lang over nadenkt. (maart ’16)

 

Lakse schrijvers

Veel schrijvers zijn laks als het om geld gaat en ik hoor bij de kopgroep. Elk jaar kwam er wel een formulier met cijfers. Ik keek naar het eindbedrag en dacht aan de volgende vakantie. Want om een duistere reden heb ik boekengeld nooit als serieus geld gezien. Boekengeld mag op, zo snel mogelijk. Dat lukt prima als je van reizen door de Verenigde Staten houdt.
Maar als een uitgever laat is met het overmaken van de centen word ik kwaad. Omdat sommige dingen gewoon goed horen te gaan. Waarom dat kwaad worden zich niet uitstrekt tot het overmaken van geld verdiend met groteletterboeken, voorgelezen boeken, dyslexieboeken en e-boeken heb ik van mezelf nooit begrepen.
Misschien omdat ik er vanaf het begin geen wonderen van verwachtte. Gelukkig maar, anders was ik al jaren geleden bezweken aan te hoge bloeddruk of een gesprongen adertje in mijn hersens.
Over de ‘gewone’ boeken valt heel wat te zeggen en te schrijven, maar het wereldje van de buitenmodel boeken is wel uitzonderlijk wonderbaar.
‘We zouden uw boek graag in een grote letter willen uitgeven, maar u begrijpt: de markt is klein en we moeten woekeren met ons geld.’
Deze zin betekent dat de schrijver niet zal worden betaald.
Omdat ik dat wel wist, zei ik altijd: ‘Voorwaarde is dat ik absoluut een exemplaar toegestuurd wens te krijgen.’
Dat is twee keer gebeurd. Voor andere boeken vol grote letters moest ik naar de bibliotheek.
Boeken voor mensen met dyslexie, hetzelfde laken een pak.
Boeken die werden voorgelezen op een cd, idem dito.
Boeken verschenen bij kleine uitgevers die ‘zich in de markt proberen te zetten’, nooit een cent. Ze bleken net failliet als de uitbetalingstijd aanbrak.
De grote uitgeverijen geven tegenwoordig een keurig overzicht van het aantal verkochte e-boeken, maar het heeft wel een paar jaar geduurd voor het zover was.
Ik liep een keer naar een station met een collega-schrijver. Hij wees naar een uitgever. ‘Van hem krijg ik nog minstens 2000 euro, maar betalen, ho maar.’
‘Contractueel kun je dat toch afdwingen?’
‘Natuurlijk wel, maar hoeveel energie en geld gaat dat kosten? En ik weet nu al dat ik zolang de zaak loopt geen letter op papier krijg omdat mijn kop er dan niet naar staat.’

Binnen het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs maken goedwillende collega’s zich graag druk over de vraag waarom Nederlandse schrijvers niet beter worden verkocht. Met enige regelmaat krijg ik uitnodigingen voor bijeenkomsten over e-boeken, over wat we aan moeten met de piraten, over de zegeningen/ellende van Amazon, over leenrechten, of over de toekomst van het vak.
Heel nuttig, die praatsessies, maar een symposium waarin de ethiek van uitgevers aan de orde komt, kan misschien ook geen kwaad. (maart 2016)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Maand wordt week

Als u niet houdt van dat geklets over vroeger hou dan nu op met lezen, want dit wordt opa-vertelt. Over vroeger, toen de misdaadliteratuur nog in handen was van schrijvers. Dat was in de jaren tachtig, als ik het me goed herinner. Niks geen Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs, niks geen Gouden Strop. Maar wel schrijvers met plannen en dappere woorden: als niemand anders iets doet dan doen we het zelf.
Ik weet niet meer wat er eerder was: het GNM of de Strop, maar ik weet wel dat ik me in 1992 toen mijn eerste misdaadroman, Dietz, uitkwam, verbaasd afvroeg wat dat voor prijs was. Ik kwam thuis van een reis door de USA, nam de post door en zag dat ik in Amsterdam had moeten zijn in verband met een nominatie. Ik nam het niet serieus. Gouden Strop, nooit van gehoord.
Ik won de prijs niet, maar, zeiden geharde collega’s, dat was logisch. ‘Je weet toch wel iets? Debutanten winnen de prijs nooit.’
Later werd dat anders. Werd alles anders. Want de belhamelplannen van een groepje schrijvers kwamen in handen van professionals, werden een paar jaar belangrijk en doofden daarna langzaam uit, zoals de laatste beelden van een spannende scène als de regisseur niet meer weet hoe het verder moet.
Het was mooi toen, met die prijs. ‘Je wist natuurlijk nooit wie de Strop kreeg, maar je wist wel welke recensenten van je werk hielden en we zochten met een paar man de jury’s uit.’
Prachtige tijd.
Nu zijn er 1500 recensenten, want iedereen leest wel eens en iedereen heeft een computer. De kans dat je de leden van de jury kent, is vrijwel nul geworden. De kans dat je ooit van ze hebt gehoord eveneens.
Het geldbedrag verbonden aan de prijs was jarenlang 1001. Guldens, geen euro’s. Het werd 25.000 guldens en daarna begon de neergang. Tegenwoordig is het handig als de winnaar het geld zolang voorschiet, geloof ik.
Het feest waarop de prijs vorig jaar bekend werd gemaakt werd bijgewoond door heel wat mensen. Maar nauwelijks door lezers en daar werd nogal wat over afgeklaagd in de jaarvergadering van het GNM.
Ik heb een kleine enquête gehouden onder mensen van wie ik weet dat ze lezen. ‘Wie won de Gouden Strop in 2015?’ Niemand. Twee vroegen: ‘Gouden Strop, wat is dat ook weer?’
Dezelfde weg gaat De maand van het spannende boek. Ook bedacht door een paar collega’s die, geintje, vonden dat je zwaar in moest zetten als je wilde vechten tegen de officiële boekenweek van tien dagen. Een hele maand, dat zal ze leren.
De maand wordt dit jaar een week. Niet omdat schrijvers met een nieuw idee kwamen, maar omdat ‘de boekhandel daar om vroeg’. De verkopers van boeken vonden een maand te lang, vier weken gezeur aan hun kop.
En, kinderen, wat deden wij, de schrijvers? Vragen of ze bij de boekhandel een beetje gek waren geworden? Nee hoor, we zeiden: ‘Oké, prima.’ Zonder enige discussie, zonder een schim van protest. Het schijnt dat ‘zij van de boekhandel’ nu werken aan een format: zó moet een misdaadroman er uitzien en als je je niet aan de richtlijnen houdt, beginnen we niet aan de verkoop.
Wij, schrijvers, zullen knikken en het format mee naar huis nemen. Zonder protest. Let op opa’s woorden. (februari 2016)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Boekje

Goed nieuws: er is geen ontlezing. Ik herhaal: geen ontlezing. Ik moet er wel een kleinigheid aan toevoegen: ze is er wel, maar dan bij tijdschriften en kranten. Niet bij boeken, en daar gaat het hier over. Er wordt nog evenveel gelezen als in 1990. Ik hoorde het op een informatiebijeenkomst van de Vereniging van Letterkundigen over leenrecht, het recht dat ertoe moet leiden dat schrijvers een paar centen krijgen elke keer als een boek door een bibliotheek wordt uitgeleend. Er werd niet bijverteld wát er gelezen wordt, misschien wel voor het grootste deel twitterberichten of e-mails, maar dat maakt niet uit, er wordt gelezen, vooral door jongeren.
Veel meer dan dit heb ik van de bijeenkomst niet onthouden en dat komt door een meneer van wie de naam me gelukkig is ontschoten. Hij gaf een presentatie van drie kwartier en was, kreeg ik de indruk, ongeveer halverwege toen hij ruim in blessuretijd zat en ermee op moest houden. Zijn beroep was onderzoeker. Dat deed hij graag, onderzoeken, en dat was te merken.
Mijn probleem met hem was dat ik al snel de indruk kreeg dat het hem geen fluit uitmaakte wat hij onderzocht: ontlezing, het effect van het verend dameszadel of de mogelijkheden van het kweken van vetvrije paling, het was allemaal prima als hij maar aan de slag mocht.
Zijn betrokkenheid bij ‘het boek’ leek me gering en ik dacht al snel: de man heeft geen boeken, kent geen boeken en heeft nauwelijks van het woord boek gehoord. Hij heeft alleen weet van boekjes, dingetjes even interessant als een tissue voor iemand met neusloop die je aanpakt, bekijkt en weggooit. Tegenover hem zaten meer dan 70 schrijvers en hij had het eindeloos over boekjes, ook na een opmerking van een schrijfster die daar knap pissig van werd. Het hielp een seconde of vier en daarna kwamen de boekjes terug, en opmerkingen uit de zaal en wappergebaren van de spreker die twee dingen uitdrukten: ik kan niet beter en zit alsjeblieft niet te zeuren.
Hou dan je hoofd maar eens bij het onderwerp. Mijn fantasie ging al gauw met me op de loop en na afloop heb ik een collega die van steviger structuur is, gevraagd de zaak voor me samen te vatten.
Het komt neer op het volgende: er worden boeken uitgeleend, een deel van die uitleningen wordt geregistreerd, een deel wordt dat niet.
Wie uitleent, maar niet registreert, onthoudt schrijvers geld en als het miljoenen malen per jaar gebeurt veel geld.
Ik ben een enkele keer een beetje kort door de bocht en ik dacht: pak de mensen aan die niet registreren, bijvoorbeeld door ze geen boeken meer te verstrekken. Maar dat is te simpel. Dus komt er een onderzoek. Ik denk dat het boekjemannetje wel een paar jaar onder de pannen is en dat daarna zal blijken dat we beter geen boeken kunnen leveren aan mensen die niet registreren. Dit jaar zal, voorspel ik, het leengeld dat wordt uitbetaald aan schrijvers weer minder zijn dan vorig jaar en volgend jaar minder dan dit jaar. Ik ben niet zo’n wachter. In de eerste week van mei geef ik via mijn uitgeverij Zwarte Zwaan weer twee Bob Evers-boeken uit. Ik zal deze boeken niet aanbieden aan de bibliotheken. Ik hoor het wel als de registratie op orde is. (februari 2016)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Te uitgever

‘Weet je dat je al een half jaar geen stukjes meer hebt geschreven,’ vroeg hij. ‘Heb je geen meningen meer over schrijvers, boekwinkels en uitgevers?’
Hij zat fout. Het was acht maanden. En toen ik erover nadacht, moest ik vaststellen dat ik acht maanden lang geen enkele mening had gehad over schrijvers, boekwinkels en uitgevers.
Dat kwam niet alleen door een verhuizing. Het kwam voornamelijk door de uitgeverij.
Iemand uit het vak die het goed met me voorhad -er zijn er nog drie of vier over- had me al gewaarschuwd. ‘Mooi, hoor, die uitgeverij Zwarte Zwaan van je, maar ik verzeker je dat je straks nauwelijks meer nadenkt over schrijven en schrijvers. Uitgevers doen dat nu eenmaal niet, ze hebben al hun tijd nodig voor nadenken over de vraag: hoe slijt ik mijn handel.’
Ik geloofde hem niet, maar ik geloof pas iemand als hij kan aantonen dat hij gelijk heeft. Of als ik dat zelf kan aantonen. Dat kan ik nu: hij had gelijk.
Drie jaar geef ik boeken uit. Oké, het zijn de boeken die ik zelf schrijf, want ik krijg rillingen bij de gedachte dat ik verantwoordelijk moet zijn voor de creativiteit van iemand anders, maar het schrijven is iets geworden wat moet gebeuren voor het serieuze werk begint: het uitgeven.
Aan het schrijven beleef ik nog evenveel plezier als altijd, maar schrijven is leuk, dus geen werk. Ho, stop, voor ik boze reacties krijg: natuurlijk is schrijven werk, hard werk, ploeterwerk, maar je kunt erbij zitten (Vestdijk, ja, ik jat ook wel eens), elk alternatief is aanzienlijk vervelender en als ik last krijg van zelfbeklag dan klaar ik erg op van de gedachte dat ik ook riolenontstopper had kunnen zijn.
Waarom, vroeg ik me af, heb ik vorig jaar twee kinderboeken voor volwassenen geschreven, maar geen seconde gedacht aan schrijvers, boekwinkels en uitgevers? Omdat ik langzaamaan te veel uitgever aan het worden ben?
Helaas. Dat is het. Te uitgever, te ruim oog voor geld.
Als je bereid bent veel zelf te doen (prullenbakken legen, dozen vol boeken naar The Read Shop brengen, karton snijden) dan verdien je grofweg 1000 euro aan elke 100 boeken die je verkoopt.
Als je een behoorlijke oplage hebt dan kosten boeken vrijwel niks en als je boven de 1500 exemplaren zit, is het bedrag een lachertje. Geen wonder dat uitgevers zich met hun hele ziel en zaligheid inzetten voor die wereldberoemde onbekende Zweed van wie altijd wel 10.000 boeken weg te zetten zijn. Zolang er nog één Scandinaviër rondloopt die alle letters van het alfabet kent en bereid is die in wisselende volgorde op papier te zetten beginnen ze liever niet aan het prachtwerk van landgenoten die, als de familie is voorzien, nog 187 boeken weten te slijten.
Nu ik eindelijk weer over het vak nadenk, schiet me iets te binnen. Het GNM, Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs, is aan het piekeren over de vraag hoe het Nederlandse schrijvers vooraan op de planken van de winkels moet krijgen. Als er diep in me nog iets van een schrijver achter de uitgever schuilgaat, krijg ik daar vast een mening over. Daar gaat u dan helaas van horen. (januari 2016)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Pagina's en nummers

Sommige Bob Evers-liefhebbers weten precies hoe het hoort: een boek moet beginnen op pagina 5. ‘Dollemansrit met een Mighty Mite’ en ‘De perikelen van kolonel Prins’ beginnen op pagina 3. Handig, want het scheelt omslaan, maar ‘het hoort niet’.
Hoe of dat zit.
Dat zal ik kristalhelder uitleggen. 1. Omdat wij van Zwarte Zwaan ons zelden druk maken om ‘wat hoort’. 2. Om jullie geld te besparen.
Een boek dat, met envelop, etiket en zegels, 249 gram weegt, wordt door PostNL bij jullie probleemloos in de bus geduwd als er voor 4 keer 69 cent aan porto opzit. Weegt het pakje 250 gram dan zijn 5 zegels van 69 cent nodig.
Eén gram verschil in gewicht maakt dus 69 cent uit. Laten de delen 52 en 53 nou rond die 250 gram zweven. Om gedoe met PostNL te voorkomen, hebben we de laatste boeken iets lichter gemaakt. Niet door te schrappen in de tekst -ik pieker daar niet over-, maar door de witte pagina’s weg te laten. Vier stuks, want bij drukkers gaat alles in vieren. Mighty Mite en Perikelen hebben 184 pagina’s en blijven keurig onder de grens van 250 gram. Vier witte pagina’s erbij en ik mag kiezen: de boeken duurder maken, het risico van strafport nemen, of PostNL 69 cent meer gunnen en mezelf 69 cent minder.
-‘Ik heb vier minuten nadat ik zag dat de voorinschrijving was geopend de boeken besteld en toch heb ik een hoog nummer. Hoe komt dat?’
Door de bank. De ABN zet op een rij wie heeft betaald. Hoe die rij wordt samengesteld weet ik niet, maar ik vermoed dat degenen die via de ABN bankieren een kleine voorsprong hebben. Eigen leden eerst, zoiets. Omdat ik nergens aan kan zien wie op welk tijdstip van welke dag heeft betaald, volg ik de orde van de ABN. Een beter systeem weet ik niet.
-‘Prijsschieten op een premiejager kwam in 2013 uit en Glorierijke missers in La Gloria in  2014. Ik bestelde beide boeken, maar kreeg in La Gloria een hoger nummer dan in Prijsschieten.’
Als je over een paar maanden de delen 52, 53, 54 en 55 tegelijk bestelt, heb je een beste kans dat de boeken die in mei 2015 zijn verschenen het hoogste nummer hebben.
Veel liefhebbers werden in 2013 verrast door de nieuwe delen. Een paar honderd bestelden bij mij, de anderen gingen naar Bol of boekhandel. Nu komen honderden lezers meteen bij mij, waardoor het snel ging met de nummering.
Dit betekent, vermoed ik, niet dat er heel veel lezers van de serie bij komen, maar alleen dat ze de boeken snel willen hebben en dus meteen bij Zwarte Zwaan bestellen.
Ik schat het aantal lezers nog steeds op maximaal 1500 en geloof me, weinig mensen zullen blijer zijn dan ik als blijkt dat het er 30.000 zijn. (mei 2015)

 

Beste ter wereld

Een jaar geen misdaadroman schrijven heeft een voordeel en voor u het vraagt, zal ik u vertellen wat het is: geen woedeaanval in april of mei.
Ik verklaar me nader, ik zit toch achter het toetsenbord.
Als ik een boek af heb dan is dat het beste boek van de hele wereld, zeg maar: het allerbeste. Nobelprijsbest.
Dat vind ik en zo hoort het. Een schrijver die ik waardeer, zei een keer in een interview over zijn laatste boek: ‘Het was ook niet zo goed.’
Zo’n uitspraak begrijp ik niet. Als je boek ‘niet zo goed’ is, gooi je de bliksemse boel weg en begin je opnieuw.
Je hebt dus dat bovenstebesteboek en je uitgever stuurt het naar jury’s, laten we zeggen die van de Gouden Strop. Dan kom je eerst op de lange lijst van boeken die zijn opgestuurd. Dat valt zonder veel onlustgevoelens te verwerken.
Maar dan.
Er komt een keer een lijst met een boek of tien. Ik ben net terug van vakantie en ik heb geen idee hoe het er dit jaar voorstaat met de Strop. Ik wil het ook niet weten. Ik ga helemaal relaxed door de maanden april en mei, want ik heb het afgelopen jaar geen boek uitgebracht. Ho, wel een boek, twee zelfs, maar geen misdaadroman.
Dus hoef ik niet te kijken ‘of ik erbij sta’. En hoef ik niet drie dagen huis en haard te terroriseren als mijn naam ontbreekt. En hoef ik niet uit te leggen dat de jury bestaat uit ongeletterden die geen idee hebben van behoorlijk taalgebruik, spanningsopbouw, humor en fantasie. Want dat doe ik, dat soort dingen uitleggen. Omdat ik het allerbeste boek van de wereld heb geschreven, weet u nog, en omdat een jury die dat niet inziet niet kan deugen.
Meestal zie ik de zaken na enkele maanden -in het geval van ‘Een keel van glas’ na jaren- iets genuanceerder, maar vlak na een shortlist of een nominatie is de slachter in de Texas Chainsaw Massacre een doetje bij wat ik voor de juryleden in gedachten heb.
Niets van dit alles, dit jaar, en mijn vrouw zei een paar dagen geleden: ‘Gelukkig. Rust.’
Maar nu kom ik bij het probleem waarmee ik mezelf heb opgezadeld. De Jeff Meeks-roman ‘De dwergbowler’ is klaar. Er zijn uitgevers die het met plezier willen uitbrengen, maar als ik zeg: ‘Ik wil dat gedonder met jury’s en prijzen niet meer, dus het mag niet worden opgestuurd’, betrekken de gezichten en krijg ik uitgelegd hoe belangrijk de Gouden Strop nog steeds is al staat’ie wat waardering betreft onderaan de lijst boekenprijzen.
Er zit weinig anders op dat het boek via mijn eigen uitgeverij Zwarte Zwaan uitgeven, maar dan ben ik er nog niet. Want ik weet niet of ik bestand zal zijn tegen mijn eigen nieuwsgierigheid die leidt tot de vraag: wat zal een jury ervan vinden?
‘De dwergbowler’ is beslist het beste boek ter wereld. Dat hou ik vol tot … tja, tot wanneer. In elk geval tot ik mijn volgende misdaadroman af heb en daar moet ik nog aan beginnen. (mei 2015)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

De mooiste meid

Een nadeel van ouder worden is dat je in onbewaakte momenten gaat terugkijken en dan enkele smetjes ziet die je in een sombere bui fouten zou kunnen noemen.
Als schrijver heb ik er twee gemaakt waar ik met regelmaat aan denk. Niet veel, twee, maar ze zitten me dwars. Aan de grootste zal ik met liefde voorbijgaan, want er is kans dat ze alsnog wordt gerepareerd. Lukt dat dan zal ik u dat laten weten.
De tweede fout is dat ik lang, veel te lang, een heel eenvoudig standpunt heb gehanteerd als ik met een uitgever sprak. De standpunt was vervat in één zin: ‘Ik schrijf de boeken, jullie geven ze uit en val me er aub niet mee lastig.’
Dom, zo’n standpunt, heel wat dommer dan het op het eerste gezicht misschien lijkt.
Ik ging er vanuit dat schrijver en uitgever hetzelfde doel hebben: mooie boeken uitgeven en daarvan zoveel mogelijk aan de man brengen.
Met dat doel zit het meestal wel goed, maar vaak gaan andere factoren het in de weg zitten. Bijvoorbeeld: verkopers met ideeën.
Hoed u voor verkopers met ideeën. Als verkopers van uitgeverijen goede ideeën hadden dan gingen ze wel iets anders doen dan beurzen afkleppen en zich schor lullen tegen inkopers die de opdracht hebben zich alleen bestsellers aan te laten smeren.
Een voorbeeld.
Ik had een Jeff Meeks-roman geschreven en gaf hem de titel ‘De mooiste meid van Oregon’. Mooie titel, vond ik, prachtig.
‘Nee hoor,’ zeiden ze bij Cargo, ‘titel van niks. De verkopers zeggen dat ze een boek dat De mooiste meid van Oregon heet niet kunnen verkopen. Ze hebben een ander idee: Voortvluchtig.’
En ik zei: ‘Goed hoor.’ Echt waar. Volledig bij mijn verstand, geen tia, geen toeval, geen aanval van absolute gekte. Ik zei: ‘Goed hoor’, want ik had nog steeds dat standpunt van ik schrijf en jullie doen de rest. Het boek verkocht voor geen meter, en terecht.
Ik droom er soms nog van.
Dat werd niet beter na het mailtje van een lezer die Voortvluchtig in handen kreeg.
Ik zal een stukje citeren: ‘Mijn vrouw zei: Welk boek ben je aan het lezen? Uiteraard was de titel niet blijven hangen en ik zei: Een boek over de mooiste meid van Oregon. … Als er iets op tv is over het noordwesten van de Verenigde Staten roept één van ons: Oregon en daarna roept de ander: De mooiste meid.’
Het was een leuke mail, want de lezer waardeerde het boek, maar het deed toch pijn.
Toen ik uitgegvdd was, kreeg ik een inval. Ik dacht: zo gauw ik de rechten terug heb, ga ik het boek opnieuw op de markt brengen. Met als titel De mooiste meid van Oregon. Zullen we eens kijken of het verkoopt.
Het kan even duren voor het zover is, maar wat is een mens zonder hoger doel in zijn leven. (mei 2015)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Postcode

Ruim twee jaar ben ik directeur van Uitgeverij Zwarte Zwaan. En voor die uitgeverij schrijver van de Bob Evers-serie, jeugdboeken voor 50-plussers. Ik ben ook inpakker, prullenbakkenleeghaler en opdepostdoener.
Mijn vrouw maakt deel uit van de directie en zij combineert haar functie met adressenovertikker, bestandenbijhouder en beantwoorder van brieven en mailtjes van lezers die een zachte hand verdienen.
We hebben de afgelopen jaren veel geleerd. Ik wilde dat niet, want ik ben in diepste wezen een lui mens, maar het leerproces was niet te vermijden.
We leerden onder meer dat het voor veel lezers niet meevalt hun eigen adres foutloos te typen.
Een straatnaam gecombineerd met een woonplaats waarin een dergelijke straat niet voorkomt; we nemen aan dat de lezer recentelijk is verhuisd en oud en nieuw door elkaar haalt. Verkeerde huisnummers. Verkeerde postcodes.
Vooral de postcodes leveren problemen op. Als voorbeeld neem ik mijn eigen postcode. Ik heb hem al 15 jaar en ik verhaspel hem met regelmaat, dus wat dat betreft ben ik geen haar beter dan tien procent van de bestellers van mijn boeken, maar als ik het op een bankafschrift vermeld, laat ik hem wel eerst controleren door mijn vrouw.
Ik heb, even spieken, 7531HA. De varianten die we van een postcode onder ogen krijgen zijn 7531AH, 5731HA, 7513HA, 5731AH en 7513AH. De postbode is met de vijf varianten niet blij, maar de varianten twee en vier leiden tot de echte problemen, want dan komen de boeken in een andere gemeente. We controleren de postcodes en de adressen die we niet vertrouwen, maar als je meer dan 1000 boeken in een weekeinde moet versturen dan heb je de neiging om er gemakshalve vanuit te gaan dat iemand die boeken bestelt graag wil dat ze ook bij hem worden bezorgd en daarom zijn eigen adres controleert.
Als u slordig hebt besteld, maar de boeken toch zonder mankeren in de bus hebt gekregen dan hebt u een postbode die heel erg van zijn beroep houdt of een buurtgenoot die het beste met u voor heeft.  (mei 2015)

 

Bol en Amazon

Al jaren bestel ik boeken die in de USA zijn verschenen bij Bol. Niet alleen uit luiheid, maar omdat de meeste boekhandels zoveel plankruimte vrijhouden voor een paar handenvol bestsellers dat er voor de boeken die ik wil lezen geen plek is.
Twintig jaar geleden schreef Vrij Nederland grote verhalen over Robert B. Parker en ik herinner me een artikel met de plattegrond van de Parkerroute in Boston, die ik nog gelopen heb ook. Parker raakte uit de gratie en de mensen die na zijn dood romans over Spenser, Jesse Stone en de cowboys Virgil Cole en Everett Hitch schrijven, krijgen hier geen poot aan de grond, geen boek op een plank. Zelfs voor veelschrijfster Janet Evanovich kun je beter naar Bol, net als voor Carl Hiaasen en … de lijst is lang.
Na verloop van tijd ging ik niet eens eerst even kijken in de boekwinkel, maar bestelde ik meteen bij Bol.
Dat ging altijd goed. Tot november vorig jaar. Toen werd het, wat mijn bestellingen betreft, een puinhoop, en ik kan maar niet uit mijn hoofd krijgen dat Amazon er mee te maken heeft.
Een paar jaar geleden zei iemand van Bol: ‘We geven uw bestelling door aan Amazon en nog dezelfde dag zijn de boeken onderweg.’
Amazon geldt niet als schoolvoorbeeld van een bedrijf dat vriendelijk met concurrenten omgaat en nou kan Bol wel zeggen dat het in het geheel niet bang is voor het bedrijf uit Amerika dat sinds kort .nl achter zijn naam heeft, maar ik heb het gevoel dat het grootspraak is en dat de angst bij de Bollers toeslaat als tot ze doordringt hoe ze aan het klungelen zijn.
Ik bestelde zes boeken en het eerste was er rap. Daarna werd een pakket van drie aangekondigd. Het kwam niet omdat ‘mijn adres niet bestond’. Zes jaar lang boeken bezorgen en dan beweren dat je adres niet bestaat, ik hou wel van mensen met lef.
Ik belde en zei: ‘Ik woon echt waar ik woon, dus probeer het nog es een keer.’
Dat kon niet, want de boeken waren teruggestuurd. ‘Door wie?’ Dat wist niemand. Ze waren teruggestuurd en het was onmogelijk ze alsnog te bezorgen. Ik zou mijn geld terugkrijgen en als dat was gebeurd, kon ik opnieuw bestellen, niet eerder.
Van de twee boeken die nog op de lijst stonden, zou er één na een week worden geleverd, daarna na twee weken, daarna helemaal niet. Van het tweede boek veranderde de verschijningsdatum steeds en, zei Bol: ‘Dat kunnen wij ook niet helpen.’
Het was er een van Sue Grafton. Ze verwerkt het alfabet in haar titels en als de W is verschenen, kun je er rustig van uitgaan dat de V bestaat. Niet bij Bol. Was er niet, is er niet, komt vast niet, u krijgt geld terug. Dat gebeurde, tot op de cent, maar als je van de zes boeken er maar een bezorgt dan scoor je beroerd.
‘Komt het door Amazon?’ vroeg ik elke keer als ik weer een aardige meneer of mevrouw van de klachtendienst aan de lijn had. Ze zeiden: ‘Nee, hoor, echt niet,’ maar de laatste keer was de overtuiging uit de stem.
Een paar dagen geleden heb ik de Parkers opnieuw besteld. Ze waren 3 euro duurder. (januari 2015)

 

Bevuild nest

Vorig jaar had ik het al gehoord, maar ik was vergeten het in mijn hoofd op te slaan in de afdeling ‘column over maken’. Dat komt er van als je druk bent met serieus werk, je vergeet de leuke dingen zoals korte stukjes schrijven.
Ruim een maand geleden hoorde ik het van drie collega’s, kort achter elkaar, maar nog daalde het niet in.
Vanmorgen dacht ik eraan omdat ik in een krant een stuk las waarin de vraag centraal stond waarom mensen rond Ernst Jansen Steur de neuroloog niets in de weg legden toen hij patiënten tot wanhoop, armoede en, in één geval, de dood dreef.
Toen pas schoot me te binnen dat ik een nest had bevuild.
Het nest van Cargo, onderdeel van De Bezige Bij.
Ik wist niet dat ze een nest hadden, maar blijkbaar is het er en het is vervuild.
Mijn schuld.
Ik hoop dat het schoon is te krijgen en als er een werkster door overspannen raakt, wil ik met plezier iets bijdragen in de kosten, al was het maar om het schuldgevoel kwijt te raken.
Ik schreef ‘De Loverman’, de misdaadroman waarin ik afreken met de mensen die Jansen Steur jarenlang zijn gang lieten gang. Ik deed zelfs (op verzoek) iets wat ik nooit eerder had gedaan: toen de eerste versie op papier stond, stuurde ik die naar de uitgeverij: ‘Kijk, zo wordt het ongeveer, wat vind je ervan?’
Geen enkele reactie.
Die kwam wel toen het boek af was.
‘Prachtig boek,’ ik citeer letterlijk, ‘maar niet commercieel genoeg.’
Als een uitgever je boek niet goed genoeg vindt, kun je er over praten. Als hij het niet commercieel genoeg vindt, kun je dat ook, maar dan moet je niet Peter de Zwaan heten. Ik schrijf boeken, ik schrijf geen commerciële boeken, daar hebben we Suzannes Vermeer voor.
Ik zei zoiets als: ‘Oké, dan niet,’ en ging mijn eigen weg. Achter op De Loverman zette ik ‘Prachtig boek, maar niet commercieel genoeg.’ Helemaal de waarheid. Geen woord gelogen.
Werden ze heel boos door, bij Cargo.
Ik had het eigen nest bevuild.
Eigen nest?
Als je weg bent, is het je nest niet meer. Dan is het nest van een ander en laat die maar zorgen dat het op orde blijft.
Dat ik het er hier over heb, is omdat het natuurlijk wel een beetje godgeklaagd is. Een uitgever negeert volkomen dat je je een jaar lang het schompes hebt gewerkt, zegt dat hij het niet zal publiceren omdat het niet commercieel genoeg is en wordt daarna boos als je laat merken dat je dat niet leuk vindt.
Ik heb De Bezig Bij altijd de beste uitgeverij van het land gevonden en ik vind dat nog steeds. Ik ben groot geworden met de prachtige boeken die in de jaren vijftig, zestig, zeventig verschenen: Apie Prins ‘Ik ga m’n eige baan’, Simon Vinkenoog ‘VogelVRIJ’, C. B. Vaandrager ‘De hef’. Er waren er meer, veel meer. Ik heb ze nog steeds, en ik weet wel zeker dat ze destijds bij De Bezige Bij niet riepen: ‘Hoi, kassakrakers’.
Als de geest van nu toen had geheerst, was veel moois niet verschenen. (januari 2015)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)

 

Funrecht

Lang heb ik gedacht dat het door drank kwam, of door te veel afspraken, maar steeds vaker denk ik: het zijn rimpels door zorgen. Het zijn barre tijden in het boekenvak en dat kun je aan de uitgevers zien. Er moeten listen worden verzonnen om boeken aan de man te brengen. Grotere kortingen bijvoorbeeld, op voorwaarde dat de boeken dan dichter bij de kassa komen te liggen. Of een funrechtszaak.
Ik zou kiezen voor funrecht, want voor je het weet geven alle uitgevers te hoge boekhandelskortingen en heb je na verloop van tijd de oude situatie terug, alleen verdien je minder waardoor je extra rimpels krijgt.
Funrecht dus, rechtszaken waarvan je weet hoe ze aflopen, maar waarmee je publiciteit genereert: er is altijd wel een krant die er inloopt.
Het enige dat me er aan interesseert, is de voorgeschiedenis.
Neem Emma Curvers met haar debuut. Ik denk dat het als volgt is gegaan.
‘Zeg, pap, ik heb een boek geschreven, help je me een handje?’
‘Graag schat, zeg maar wat ik moet doen.’
‘Je moet doen of je kwaad op me bent en een rechtszaak beginnen.’
‘De hoofdpersoon in je boek heet toch Kostons? Wat heeft dat met Curvers te maken?’
‘Niks. Maar er staan een paar dingen in waar je kwaad om kunt worden. Best wel. Psychoses en depressies en zo, suïcidale neigingen.’
‘Ik leef toch nog?’
‘Het had best gekund van niet. Werk nou eens een keer een beetje mee.’
Het blijft toch je kind, dus pa zei: ‘Goed, lieverd. Als het je een handje verder helpt, bel je maar een advocaat.’
Het werd natuurlijk niks, maar de beoogde aandacht kwam er.
Een poosje eerder: Saskia Noort en Liselotte Stavorinus. Ik hoor het Saskia nog zeggen op een boekenbijeenkomst waar ze zei dat vrouwen elkaar moeten helpen: ‘Womenpower.’ Vuistje gebald.
‘Zeg, Sas, help me de brug eens over. Ik heb iets gemaakt wat op jouw werk zou kunnen lijken. Jij hebt een naam, ik niet, meisjes onder elkaar. Doen?’
Waarom zou je het laten, aan funrecht val je je geen buil en er worden zoveel boeken gemaakt dat er altijd gemeenschappelijke elementen zijn. In misdaadromans wordt nogal eens gemoord en alle lijken lijken op elkaar, nou dan.
Eén element zal ik nooit vergeten. In beide boeken is ‘twijfel over wat aan te trekken bij het eerste feestje van een nieuwe vriendin’ en in een krant las ik dat het draaide om een wit rokje.
Het is te ontroerend om te willen controleren en zo mooi dat het waar behoort te zijn. Een wit rokje.
Toevallig zijn Saskia en ik vier handen op één buik. We weten nog niet welke buik, maar met de handen zitten we goed.
Ik ga dus in mijn volgende boek een vrouw een wit rokje geven. Sterker: ik geef alle vrouwen een wit rokje en als ik er Saskia een plezier mee doe ook alle mannen.
Onthoud alvast de titel: ‘De dwergbowler’.
Ik verwacht er veel van. (januari 2015)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/) en Hebban (https://www.hebban.nl)


Spoorbrug

Een paar honderd meter van mijn huis is een brug over het spoor. Een nieuwe. De oude was een eeuw geleden geplaatst en was sierlijk, aangepast aan de omgeving, functioneel. Maar na een eeuw ben je oud en deskundigen zeiden dat het tijd werd voor vervanging. Dus kwam de nieuwe. Het heeft even geduurd, maar nu begrijp ik hoe die in Enschede is gekomen.
Een paar mannen -mannen ja, vind maar eens een vrouw die zo dom is als dat ploegje kerels- is op zoek gegaan naar een nieuwe brug. Of ze van  NS, ProRail of de gemeente Enschede waren, weet ik niet, maar ik gok op Enschede.
Ze gingen naar een bruggenwinkel en vroegen de verkoper: ‘Heb je nog wat?’
De verkoper keek daar van op en zei: ‘Waarom denken jullie dat dit een bruggenwinkel is? Kijk maar rond.’
De delegatie zag mooie, sierlijke, vrolijk geverfde, aantrekkelijke bruggen, je zou er voor je plezier overheen rijden.
‘Wat moeten ze kosten?’
De verkoper strooide met miljoenen en de mannen werden bleek. ‘Heb je niks goedkopers?’
‘Hoe goedkoop?’
‘Heel goedkoop.’
Toen zuchtte de verkoper en hij zei: ‘Achterin het magazijn heb ik nog een winkeldochter. Ze is lelijk, plomp en je ziet geen fluit als je van een zijweg komt, daarom is ze ook winkeldochter. Zijn er zijwegen?’
Die waren er en er waren ook fietspaden waar veel scholieren over rijden.
‘Ik zou het zelf niet doen,’ zei de verkoper. ‘Maar ja, goedkoop, en deze brug heeft één rijstrook, dat scheelt. Moeten er vrachtauto’s over?’
‘We hebben de buurt beloofd dat dat niet zou gebeuren.’
‘Houden jullie je daar aan?’
‘Hahaha. Hoeveel moet je winkeldochter kosten?’
‘Niks,’ zei de verkoper. ‘Als je een beetje grote auto bij je hebt, mag je het kreng zo meenemen.’
‘Eerst kijken of het past,’ zei de slimste van de mannen.
Ze gingen terug naar Enschede, maten en waren tevreden: ‘Past precies,’ zei de een.
‘Nou, precies,’ zei de slimste, en de anderen dachten: die gaat nooit meer mee. ‘Precies …, precies ... Hier moeten we een stukje weggraven, daar komt een bult, de aansluitingen lijken nergens op en als het winter wordt dan krijgen we gladde stukken. Met die zijwegen en fietspaden gaat het wel erg gevaarlijk worden.’
Hij werd weggelachen en de brug kwam er: legergroen en log.
Nu is er elke week een serieuze aanrijding en zijn er dagelijks situaties waarbij je je hart vasthoudt.
Van de gemeente zijn ze komen kijken.
‘Het groen moet weg, dat helpt.’
Het groen is weg, bomen, struiken, allemaal weg. Nu kun je vanaf bijna 100 meter zien wie er gaan botsen, maar bij de brug zie je nog steeds niks.
Aan de brug hangt wel een bordje 30 kilometer. Dat helpt niet. De borden 50 en ‘geen vrachtwagens’ langs de weg helpen evenmin. Zeventig per uur is de vuistregel en vrachtwagens kunnen bij de brug niet draaien dus ze rijden door.
Gelukkig is er een positieve kant. Vorige week waren twee mannen uren bezig graffiti weg te spuiten. Je krijgt nu in elk geval een ongeluk op een schóne brug. (sept. 2014)


Uitgever worden (17): uitverkocht

Er was een boek uitverkocht. Als u het weten wilt: deel 51 van de Bob Evers-serie ‘Clandestiene streken op een cruiseschip’.
Wij van uitgeverij Zwarte Zwaan hadden besloten om geen derde druk te maken en het leek ons handig om het Centraal Boekhuis daarvan op de hoogte te stellen.
‘Dan moet u muteren hoor.’
Ik muteer graag en met liefde, maar ik ken het CB langzamerhand dus ik vroeg: ‘Kunt u dat voor me in orde maken?’
Dat was begin april.
Eind juni kwam een mailtje van het CB. De in een bijlage vermelde titel was nog niet ontvangen en of ik eventueel contact op wilde nemen met de heer Zwambach.
Praten met meneer Zwambach leek me een genoegen.
Hij deelde dat niet. ‘Een mail? Van mij? Nee hoor, helemaal niet.’
‘Uw telefoonnummer staat er anders bij en dat is het nummer dat ik heb getoetst.’
‘O. Dat. Dat doet de computer, ik weet daar niets van.’
‘Dan weet u het nu. Ik bel om te zeggen dat ik meer dan twee maanden geleden de zaak heb geregeld. Dat dacht ik in elk geval.’
Toen kwam meneer Zwambach met de magisch zin die op vele burelen voor opluchting zorgt: ‘U moet een andere afdeling hebben.’
De andere afdeling had de naam accountgroep CB-contact.
’Met CB-contact.’
‘Ik ben naar u verwezen door de heer Zwambach. Hij stuurde me een mail waar hij geen weet van had en waarin de volgende zin staat: ‘Wij verzoeken u zo spoedig mogelijk het stadium levenscyclus (uitverkocht of herdruk) te muteren in CB Online.’ Begrijpt u hier iets van?’
Het duurde even voor de zin was ingedaald, maar toen kwam een duidelijk antwoord. ‘Bent u ingelogd?’
‘Ik ben.’
‘Nou dan is het eenvoudig. U gaat naar …, en dan drukt u op …’
Ik ging naar …, en ik drukte op …
Aan de andere kant van de lijn hoorde ik het soort zucht dat moedeloosheid verraadt.
‘Hier gebeurt niets,’ zei ik.
‘Hier ook niet. Hebt u … gedaan en daarna op … gedrukt?’
Ik zei dat ik dat had.
‘Nou dan gaan we een andere route volgen. Als u nu …’
Ik zou graag navertellen wat ik heb gedaan, maar ik heb geen enkel idee meer. Ik drukte, ik zocht, ik rolde uit, ik diepte een lang vergeten lokaal wachtwoord op en ik drukte opnieuw.
‘Meneer De Zwaan, hij doet het. Het boek staat nu op uitverkocht.’
‘Dus eigenlijk precies op wat ik begin april heb geregeld.’
‘Nou, dat is dus niet goed gegaan, maar nu is het voor elkaar.’
‘Clandestiene streken op een cruiseschip’ was vanaf dat moment officieel uitverkocht.
Maar niet bij mij. Uitgeverij Zwarte Zwaan heeft er nog veertig, het is dat u het weet. (juni 2014)

 

Ongeschreven wetten

Ja hoor, ik was er al bang voor, ik schreef weer eens over iets waar ik niet over hoor te schrijven; zie column De Reddende hacker.
Omdat er regels zijn, ongeschreven wetten die iedereen kent. Behalve ik.
Je schrijft niet over wat je als uitgever verdient, dat is een ongeschreven regel. Twee uitgevers hebben me dat op vrij duidelijke wijze kort na het verschijnen van de column laten weten en gisteren kwam de derde.
Mijn argument dat ‘ongeschreven’ wel heel bizar is als je met schrijvers te maken hebt, maakte geen indruk. Je deed het gewoon niet, en bovendien: er klopte geen barst van.
Niet ene uitgever in de hele wereld houdt 11 euro over aan een boek van 14,99.
Bestaat niet. Kan niet. Onzin. Uit de duim gezogen.
Ik had het geschreven om collega’s te kakken te zetten, want die krijgen nu hun schrijvers aan de lijn: ‘Verdien jij zoveel aan een boek waar ik een jaar mee bezig ben geweest, terwijl ik tien procent krijg van het netto-bedrag waar dan ook nog belasting af moet?’
Ruzies. Geloof ik. En die uitgevers maar de blaren op hun tongetje kletsen om uit te leggen dat ze kosten hebben: een redacteur, een corrector, een persklaarmaker, een postjongen (m/v), een dame (m/v) voor de koffie en de schnaps voor als er gasten zijn. En hoeveel dacht ik dat ze moeten betalen voor al die beurzen in binnen- en buitenland?
Elf euro van de 15, laat ze niet lachen.
Of ik wel eens heb gehoord van een voorschot. Dat natuurlijk nooit een keer wordt terugverdiend, uitgevers zijn filantropen en of ik daar aan wil denken voor ik weer zo’n raar stukje ga schrijven.
Alsof ik ooit heb beweerd dat ik een uurloon aan mezelf betaal groter dan 0 euro en dat de koffie wordt gezet door iemand anders dan mijn vrouw of mezelf.
In de serie ‘uitgever worden’ heb ik al eens geschreven dat luiheid betaald moet worden. Geen zin zelf een etiket te tikken? Betalen. Geen trek om elke dag naar een postagentschap te wandelen? Dokken.
Maar je hóeft niet lui te zijn. Je hoeft niet naar een beurs en dan ’s avonds na het voldoen van een fikse drankrekening naar een te duur hotel. Je kunt mailen. Daar hebben we internet voor. Je kunt bellen. Daar hebben we KPN voor. Je kunt zelfs skypen, kun je je collega nog zien ook.
Je kunt een heleboel zonder dat je overhead met de week toeneemt. Het is niet zo leuk als lekker lullen in een volle, te rumoerige hal, maar het kan wel.
En dan hou je 11 euro over van dat boek van 15. Het zou meer kunnen zijn als er geen bedrijf was dat PostNL heet en dat uit puur medelijden met zichzelf, de trouwe toeleveranciers beloont met twee portoverhogingen per jaar. Als PostNL zich een beetje gedroeg, zou de winst van een boek van 15 euro hoger zijn dan 11.
Zo, collega’s, ga nu maar weer een potje op me zitten schelden. Het helpt niet, maar het lucht jullie enorm op. (maart 2014)

 

De reddende hacker

Het gaat slecht met de boekwinkels, maar redding nadert.
Dat is het goede nieuws, en ik dacht: laat ik daar nou mee beginnen, zorg ik een keer voor hoop.
Het slechte nieuws is dat het nog een hele tijd kan duren en dat de redding afhankelijk is van het vernuft van hackers, u weet wel, de hufters in Roemenië die sites van banken namaken, het groepje ongeregeld in Nigeria dat zo handig is in het verspreiden van virussen, de puber in Rotterdam die, omdat hij twee dingen tegelijk kan, uit zijn neus vreet en tegelijk iets bedenkt waardoor uw hele handel plat valt.
De hackers zijn niet te stuiten, ik las daar binnen een week twee artikelen over en in beide stukken werd de ondergang van het internet voorspeld. Hackers breken af wat Bill Gates heeft opgebouwd en ze worden, zonder dat ze het beseffen, degenen die zorgen voor de terugkeer van het boekenvak zoals we dat van vroeger kennen. Ze zijn altijd net een stap slimmer dan de beschermers van het internetsysteem en vroeg of laat zullen ze iets bedenken waardoor internetbankieren onmogelijk wordt, en daardoor internetwinkelen.
Voor de keten Polare zal het wel te laat zijn, maar wat wil je als je een naam kiest die is bestemd voor een onderzeeboot, dan vraag je toch echt om onder te gaan.
Bol.com zal op termijn ook sneuvelen en het zal het feest zijn in de paar overgebleven boekwinkels, en bij een aantal uitgevers.
Niet bij de kleine uitgevers. De kleintjes kunnen er mee ophouden, want ze danken hun bestaan aan internet en aan Bol.
Als voorbeeld zal ik uit mijn eigen school klappen.
Zwarte Zwaan heeft in mei vorig jaar twee Bob Evers-boeken uitgegeven. Prijs 14,99, zeg maar 15 euro. Van de 1500 boeken is meer dan de helft rechtstreeks via mijn huis verkocht. Winst iets boven de 11 euro per boek. Ik reken geen arbeidskosten, dat begrijpt u, want ik kost niets. Daarna kwam Bol. Winst ongeveer 8 euro per boek. Toen te veel boekhandelaren klaagden, heb ik de twee BE-delen te koop aangeboden via het Centraal Boekhuis. Winst rond 6 euro per boek.
Je kunt dus heel wat beter de handen zelf uit de mouwen steken dan zaken doen met het CB.
Door het Centraal Boekhuis heb ik wel een goede indruk gekregen van de verhoudingen. Van elke tien boeken gaan er acht de deur uit via Bol en twee via de boekwinkels; en nu rond ik af ten gunste van de winkels.
Gezien de winstmarge is het tamelijk stom om via een winkel te willen verkopen. Je doet het hooguit om oudere lezers die geen computer hebben ter wille te zijn.
Het aantal liefhebbers van de Bob Evers-serie is groot; er komen herdrukken en er komt een nieuw deel. Maar hoeveel mailing ik ook stuur, de meeste eigenaren van boekwinkels vinden het wel best. Een stuk of tien hebben ingekocht en op een na hebben ze bijbesteld, het gros laat het afweten. De kopers zijn er, maar als ze op de hoogte willen blijven, komen ze terecht bij Bol. Van mij, uitgever zijnde, mogen de winkels sluiten. Van mij, schrijver en lezer, moeten ze blijven. Allemaal. Omdat dat hoort, een boekwinkel in een stad, ze zijn een teken van beschaving.
Voor handhaving van die boekenbeschaving zijn de hackers nodig. Het lijkt een vreemde combinatie, maar als ik een boekwinkel had, zou ik mijn hoop vestigen op de schavuiten die zich bezighouden met de ondergang van internet. En ik zou elke dag een schietgebedje doen: ‘Lieve Heer, laat ze toeslaan, zo snel mogelijk.’ (januari 2014)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (16): Dure boeken

U wilt weten waarom boeken voortdurend duurder worden.
Sorry, u wilt dat helemaal niet? Sla dit stukje dan over, maar later niet klagen dat uitgevers achter uw rug om maar wat doen.
Bij het bepalen van de boeken- en de verzendprijs worden uitgevers een stevig handje geholpen door PostNL, vroeger PTT.
Negen maanden geleden vond PostNL 54 eurocenten voldoende voor een postzegel. Omdat we minder brieven gingen versturen, werden degenen die dat nog wel deden in augustus vorig jaar beloond: de prijs van een zegel ging naar 60 cent. Toen gingen er nog minder mensen brieven versturen, waarna iemand bij PostNL dacht: weet je wat, we maken de zegels gewoon nog weer duurder, de sukkels die brieven via ons bedrijf blijven versturen, pikken alles, we gaan naar 64 cent. Een verhoging van een dubbeltje op de prijs van 54 cent, wel iets meer dan het gemiddelde inkomen van de Nederlanders is gestegen, de directie en commissarissen van PostNL even buiten beschouwing gelaten.
De eerste boeken die Zwarte Zwaan uitgaf, de delen 51 en 52 van de roemruchte Bob Evers-serie, kwamen in mei vorig jaar uit. Bij het bepalen van de prijs had ik de drukker gevraagd hoeveel ze zouden wegen. Hij zei: 230 gram. Boek, verzendenvelop en etiket wogen bij elkaar 246, soms 247 gram. Dat kwam mooi uit, want tot een gewicht van 250 gram waren voor verzending vier zegels nodig: portokosten dus 4 keer 54 is 2,16 euro.
Nu kom ik aan een geheim van PostNL dat ik niet heb kunnen ontsluieren. Op 1 augustus ging de zegelprijs naar 60 cent. Ongeveer vanaf die dag woog een Bob Evers-boek met envelop en etiket 252 of 253 gram. Zelfde boek, zelfde envelop, zelfde etiket, alles opgeslagen geweest in dezelfde droge, verwarmde kamer.
Bij het postagentschap waar ik de boeken naartoe bracht zeiden ze: ‘De weegschaal wordt met regelmaat geijkt.’ Hetzelfde zeiden ze bij een ander postagentschap. ‘De weegschaal wordt geijkt, meneer, het boek weegt 252 gram, u moet dus niet vier, maar vijf postzegels plakken.’
Ik zal eerlijk zijn: ik heb wekenlang PostNL voor de gek gehouden en vier zegels geplakt.
Maar de boeken werden wel elke maand een gram zwaarder en eind vorig jaar woog een boek van dezelfde druk, in een envelop uit dezelfde doos, voorzien van hetzelfde soort etiket 256 of 257 gram.
Toen kwam 1 januari en nu zijn de zegels 64 cent. Er is ook iets veranderd aan het aantal postzegels dat geplakt moet worden. Het was als volgt: tot 250 gram vier zegels, tot 500 gram vijf zegels, tot 2 kilo zes zegels. De groep ‘tot 500’ is geschrapt. Op een brief of een pakketje dat door de brievenbus kan en dat 251 gram weegt moeten nu zes zegels, dat is 6 x 64 is 3,84 euro.
Het Bob Evers-boek dat ik begin januari naar het postagentschap bracht, woog al 258 gram.
In mei 2013 kostte het versturen van een boek aan portokosten 2,16, nu 3,84 en dat is een verhoging van 1,70 euro.
Een boekenprijs aanpassen mag pas na een paar jaar. Het enige dat je als uitgever kunt doen om de prijsverhoging van PostNL, gekoppeld aan zijn ijkgekte, een beetje op te vangen, is te melden dat je verzendkosten gaat berekenen.
Ik koos voor één euro, elke keer als ik er aan denk, vind ik het te lullig voor woorden, maar het gaat wel gebeuren. Als u bezwaren hebt, stuur dan een brief naar PostNL. Als u het gewicht onder de 50 gram houdt, kost u dat aan porto 1,28 euro. (januari 2014)

 

97 Procent

De directeur van de Stadsschouwburg in Amsterdam vond dat hij te weinig naamsbekendheid had en hij belde een krant. De krant wilde wel, want de directeur zei dat hij tegen het kunstenbestel zou gaan schoppen. Het vaderlandse kunstwereld is te groot en als er ballet moet komen dan bellen we wel met Sint-Petersburg.
Goed zo. Daar haal je Pauw & Witteman mee en dat is de top van wat je als schouwburgdirecteur kunt bereiken.
Ik moest denken aan een andere directeur, die van de bibliotheek in Almelo. Het is al een tijd geleden, maar ik zal hem niet vergeten. Hij wilde voornamelijk boeken in zijn bibliotheek die bestsellers waren. Want een bestseller werd veel gelezen en wat had hij aan boeken waar bijna niemand belangstelling voor had?
In Almelo waren ze in die tijd erg aardig en mijn voorstel om de man geboeid naar de markt te slepen en daar met stukgelezen boeken te begooien, werd afgewezen. Hij werd zelfs niet ontslagen. Terwijl hij er toch blijk van had gegeven dat hij geen idee had van wat de bedoeling van een bibliotheek is geweest en moet zijn. Hij was overigens niet de enige. Niet lang geleden hoorde ik iemand die last van dezelfde gekte had. Ook een directeur, maar ik ben helaas vergeten in welk onzalig oord hij de bibliotheek bestierde. Het zal toch, bedenk ik nu, niet de man uit Almelo zijn geweest die het elders opnieuw probeerde?
Bestsellers zijn boeken die, om een reden die niet altijd duidelijk is, door Jan en Alleman worden gekocht. Er gaat dan iets door het land wat vergelijkbaar is met een griepvirus en de drang tot touwtje springen. Opeens heeft iedereen griep en zie je op alle schoolpleinen touw ronddraaien. Door hetzelfde soort virus zijn niet lang geleden 50 miljoen tinten grijs verspreid.
Een bibliotheek vol grijs, Dan Brown en nog zo wat. Ik zie het voor me. En niemand die er naartoe gaat, want iedereen heeft zijn eigen tinten onderin de leesmand liggen, afgedekt met een oude krant, anders komen de kinderen op verkeerde gedachten.
In de bibliotheek hoor je juist boeken te hebben waar in de winkels weinig belangstelling voor is, boeken die tot de 97 procent behoren. 97 Procent? Ja, als het waar is. Het schijnt dat 97 procent van alle boeken een oplage heeft van minder dan 1000. Het kan niet anders of daar zitten heel mooie tussen. Het zal wat moeite kosten en een directeur van een bibliotheek zal misschien moeten lezen... Wat? Lezen? Een  directeur? Daar is hij geen directeur voor geworden, lezen doen anderen maar. Hij zal dus moeten lezen om daarna van de mooie boeken veel exemplaren te bestellen. ‘Mevrouw, u vraagt naar Dan Brown, maar hier heb ik een boek van een onbekende schrijver, lees dat nou eens, u zult er plezier aan beleven.’ Zo bouw je liefde voor het boek op en hou je je bibliotheek in stand.
En Nederlandse dansers horen in de Nederlandse schouwburgen. En Jeroen van Merwijk hoort in elke grote zaal van elke schouwburg.
Zo, laat Pauw & Witteman nou maar bellen. Ik leg het graag voor de televisie nog een keer uit. (december 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

  

Cursus sterretjes

Ik heb er eerder over geschreven en ik dacht dat ik zegenrijk werk had verricht, maar het heeft niet geholpen, geen streepje verbetering in de droeve wereld van het boek.
Sterren en recensies, daar heb ik het over.
Destijds ging de column over een prachtige recensie in Het Parool, als ik mij goed herinner over De vuurwerkramp van Harmen Saliger. Tot mijn verbijstering stonden er drie sterren onder. Ik mailde de recensent en kreeg als antwoord dat hij onder het stuk vier sterren had gezet, maar dat het een redacteur van Het Parool had behaagd er eentje te verwijderen. Ongeveer hetzelfde wat Vrij Nederland deed bij De Voeder. Daar stonden vier sterren bij, waarvan er twee jaar later een bleek te zijn uitgeflonkerd.
Dit keer was het Crimezone. Aardige mailtjes, goed interview, alles stipt volgens afspraak, ik werd er week van. En overmoedig. Ik dacht: als de recensie er is, ga ik ’m lezen.
Dat doe ik zelden, recensies lezen. Als schrijver heb je er niks aan en bovendien zijn ze niet voor de schrijver. Die weet wel wat er in zijn boek staat. Ze zijn voor de lezer.
Maar goed, lezen.
Het begon mooi: ‘De Loverman is een authentieke en vindingrijke thriller, die zeker weer mee zal dingen naar een Gouden Stropnominatie’.
Het werd beter: ‘Met De Loverman heeft De Zwaan geen dertien-in-een-dozijnthriller geschreven, maar vertelt hij een intrigerend en spannend verhaal over de gevolgen van de kwade handelingen van Ernst Jansen Steur. Zonder zelf een prominente rol in het boek te spelen, is de neuroloog de spil in een web vol met draden die uiteindelijk leiden naar onschuldige slachtoffers, wraak en moord. Peter de Zwaan weeft deze draden knap tot elkaar en bouwt zo een goed geconstrueerd verhaal op.’
Er is meer het citeren waard, maar dan wordt dit stukje te lang en tenslotte staat alles op Crimezone.
Onderaan de recensie stonden sterren.
Nee, fout: niet vijf of vier.
Drie.
Drie is middelmaat, niet lezen dat boek, er zelfs niet naar kijken. Er zijn veel boeken in deze wereld, als je aan middelmaat begint, moet je echt met je tijd geen raad weten.
Nu de reden van dit stukje.
Het barst in dit land van de cursussen. Maar er kan er een bij: ‘Sterretjes kijken voor aankomende recensenten’. Waarin ze leren dat je je eerst een beeld moet vormen van een boek. Dat je moet vaststellen of je het lezen ervan de moeite waard vindt. En dat je daarna de tekst af moet stemmen op het aantal sterren dat je in gedachten had.
Niet andersom. Je niet mee laten slepen door een boek dat je mooi vond en, als je klaar bent, bedenken dat je niet voor vol wordt aangezien als je met sterren strooit. Waarna je een ster schrapt en bereikt dat tekst en beoordeling niet meer in één lijn liggen. Waardoor je precies de vraag oproept die je moest beantwoorden: Hoe goed is dat boek nou eigenlijk? (oktober 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Reglement

Het reglement voor De Gouden Strop 2014 is bekend gemaakt en meteen verschenen er columns en bezwaren.
Op Facebook weerden kleine uitgevers zich. De vraag: ‘Heeft het zin om mee te doen?’, kwam in elk stukje voor. Als iemand zich afvraagt of hij ergens wel of niet aan mee moet doen dan heeft hij het eigenlijk altijd over geld. Wie een titel instuurt, moet een bijdrage betalen van 160 euro, tenzij hij lid is van de GAU, want dan is het 75 euro.
Ik ben sinds begin dit jaar een kleine uitgever en ik wist niet dat er iets als de GAU bestond. Toen ik de afkorting zag, had ik geen idee waar ze op sloeg. Maar daar hebben we Google voor. GAU staat voor Groep Algemene Uitgevers en die groep behartigt de belangen van de Nederlandse boekenuitgevers van literatuur, kinderboeken en non-fictie. Ik geef kinderboeken  uit en, met Ellessy, de misdaadroman De Loverman (nu al een succes), maar niemand heeft zich gemeld met het verzoek ook mijn belangen te behartigen. Dat komt goed uit, want ik kan dat zelf, dus bel maar niet.
Nu de cijfers. Vorig jaar werden voor de Strop ruim 100 boeken ingestuurd. Ik hou het even op 100 en doe net of iedereen zijn belangen door de GAU laat behartigen. Opbrengst voor de Strop-organisatie 100 maal 75 is 7500 euro. De uitgever van het boek dat wint, moet 1600 euro dokken. Totaal 9.100 euro; nog 900 euro bijlappen om de winnaar te kunnen betalen en we hebben geen sponsor meer nodig.
Hoho, we hebben de organisatie nog. Ik hoor het iemand roepen. 
Oké, de organisatie. De laatste keer dat ik een nominatie kreeg, een paar jaar geleden, werd dat bekend gemaakt via een website die meteen duidelijk liet merken wie zou moeten winnen. Kan nooit veel hebben gekost.
Maar het grote boekenfeest dan waarop de winnaar bekend wordt gemaakt? Dat kost toch handen vol? Vast wel, maar geloof me: als schrijver word je van dat feest niet beter en als uitgever waarschijnlijk ook niet. Ik heb daar nooit iets positiefs over gehoord.
Terug naar de kleine uitgever. Hij wint, betaalt 1600 euro en heeft een probleem. Zijn verkoopapparaat bestaat uit vrouw en bloedjes van kinderen en er is werk aan de winkel: extra boeken die snel naar de winkels moeten. Dat lukt niet zonder het Centraal Boekhuis, maar dat vraagt 42 procent handelskorting, een vast bedrag per maand en ruim een euro voor elk verkocht boek. Ergens zit ook nog 6 procent btw. Hou de totale kosten maar op 60 procent van de verkoopprijs. Dat is 12 euro. De kosten van het boek zijn 2 euro. De schrijver wil 10 procent, is ook 2 euro. De kleine uitgever houdt dus 4 euro over van elk verkocht boek. Voor de goede orde: dit zijn geen zuivere bedragen, maar ik kom echt wel in de buurt.
Om die 1600 euro terug te verdienen moet de uitgever 400 boeken verkopen.
Vierhonderd, het is niks, maar na die 400 staat de winstteller nog steeds op nul en er zijn minstens 1000 boeken nodig om te kunnen zeggen: ‘Toch een leuke maand geweest’.
Ik kan me voorstellen dat uitgevers die geen rotsvast vertrouwen in hun eigen waar hebben niet aan het avontuur beginnen en denken: die bijdrage van 160 euro omdat ik geen lid van de GAU ben, spaar ik toch maar mooi uit als ik niet inzend.
De Loverman gaat wel meedoen. Het is dat u het weet. (oktober 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/

 

Loverman

De Loverman is er, de misdaadroman rond neuroloog Ernst Jansen Steur. Het vraagt om een column, maar helaas: ik ben bezig met een nieuwe Jeff Meeks en als ik werk aan een nieuw boek dan schieten me geen columns te binnen. Niet zonder dat ik er voor ga zitten, in elk geval, en daar heb ik eigenlijk geen zin in. Want ideeën voor het boek hutseklutsen dan met ideeën voor een column en het resultaat wil nog wel eens leiden tot totale chaos in mijn hoofd. Soms denk ik: zo moet een schizofreen zich voelen die twee personen heeft die onder zijn schedeldak huis houden.
Maar je moet wat, tegenwoordig. Reclame gaat allang niet meer via kranten en radio. Alleen via de televisie, zeggen collega’s die het weten kunnen. ‘En dan nog uitsluitend via Pauw & Witteman en De wereld draait door, alleen kom je daar niet in als je niet tot het groepje behoort.’
‘Welk groepje?’ vraag ik dan. De antwoorden verschillen, maar niet heel veel. Om te beginnen moet je in het westen wonen en je moet een groot netwerk hebben met tentakels die in de Amsterdamse grachten hangen. Ik faal op alle punten. Ik woon verder weg dan Siberië, verder dan Buiten-Mongolië, en wie de plaatsnaam hoort, wordt wit en begint te rillen. Enschede. Erg, hè. Ik ben de schrijver met het kleinste netwerk ter wereld, want ik hou van schrijven en ik heb een beetje een hekel aan het bezoeken van bijeenkomsten. Ik heb geen tentakels en die slootjes in Amsterdam (ik citeer nu Jeroen van Merwijk, de beste cabaretier van dit land) doen me weinig.
Ik heb dus alles tegen.
Behalve dat ik wel eens stukjes schrijf en dat veel mensen het leuk vinden ze te lezen. Sinds ik boeken uitgeef, ben ik bovendien schaamteloos; die noodzakelijke eigenschap voor uitgevers heb ik me wel eigen gemaakt.
Ik stel daarom namens u via deze weg de uiterst belangrijke vraag: ‘Waarom moet ik De Loverman lezen?’
Fijn dat u het wilt weten. Ik zal het u rap vertellen. Omdat De Bezige Bij/Cargo meldde dat het boek prachtig was maar niet commercieel genoeg, de verkopers zeiden het zelf.
Als u het koopt en leest dan kunt u zelf oordelen of dat ‘prachtig’ klopt en u ondergraaft er meteen de uitspraak ‘niet commercieel’ genoeg mee, want om een boek commercieel redelijk succesvol te maken is de verkoop van, pakweg, 500 al voldoende. Boeken kosten een uitgever niets, dat heb ik vaker beweerd en met feiten gestaafd. Twee euro het stuk, misschien ietsje meer, maar veel zal het niet zijn. Als er 300 exemplaren van De Loverman zijn verkocht zijn Zwarte Zwaan en Ellessy uit de kosten, 200 meer en de zon gaat op. Dat moet lukken. Als u een beetje meehelpt en de eerste 1000 boeken de winkels uit laat vliegen, zit het met mijn geplande vakantie in New York en de Cariben snor en zet u De Bezige Bij voor schut. Dat moet een leuk idee zijn, een erkende, grote uitgeverij beschaamd maken en een kleintje helpen. Voor wie twijfelt, citeer ik een koopman op de Albert Cuyp die ik hoorde roepen: ‘Doet u het niet voor uzelf, doe het dan voor mij.’ (oktober 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Link Foutje

En toen kwamen er opeens vragen: ‘Waarom heb je nooit verteld dat je nog een boek hebt geschreven?’
‘Hoezo, nog een boek.’
‘Nou, je hebt De Loverman over die neuroloog Ernst Jansen Steur, maar in dezelfde week kom je met Foutje in Pigeon Forge. Is dat niet een beetje veel, allemaal?’
Ik wist nergens van, ben gaan Googelen en ja hoor, daar was-ie: Foutje in Pigeon Forge. Uitgave van Link.
Op de website van Link kon ik niets vinden, in mijn e-mail kon ik niets over een boekuitgave vinden, maar het was er wel: Foutje in Pigeon Forge als boek, met een mooie voorkant, eerlijk is eerlijk.
Ik moet zeggen dat ik me een beetje lullig voelde. Twee boeken in dezelfde week, daar komt het woord: veelschrijver. Terwijl ik dit jaar bijzonder weinig heb geschreven. Eind vorig jaar was De Loverman af waaraan ik, tussen een paar bedrijven door, twee jaar had gewerkt. Vanaf januari ben ik bezig geweest met het opzetten van mijn eigen uitgeverij: Zwarte Zwaan. Ik zal niet zeggen dat het moeilijk is om een uitgeverij te beginnen, maar het is wel geweldig tijdrovend. Tijd voor schrijven was er niet en ik was blij met het verzoek van iemand met wie ik een tijdlang had samengewerkt: ‘Ik begin een uitgeverij voor e-books. Wil je voor mij een verhaal schrijven?’
Dat wilde ik, even wat anders aan de kop dan isbn-nummers, btw-toestanden en toegangscodes voor Bol.com en Centraal Boekhuis.
Ik poetste mijn oude held huurmoordenaar Rockne Paradise op en schreef Foutje in Pigeon Forge.
Link was er blij mee en ik ging door met werkzaamheden voor Zwarte Zwaan, waaronder de voorbereiding van De Loverman.
Op de laatste dag van september was ik bij de drukkerij om een paar pakken Lovermannen op te halen. De dag erna werd ik erover geïnterviewd. Rockne Paradise, Link en Pigeon Forge waren geheel uit mijn denkraam verdwenen en toen de eerste vraag kwam, duurde het even voor ik wist waar het over ging.
‘We hebben het toch zeker wel over een e-book, hè?’
‘Jij wel, maar ik niet. Ik heb het op het scherm. AKO, paperback, 6,95 euro. Nergens staat dat het om een kort verhaal gaat, of moet ik dat opmaken uit de omvang van 56 pagina’s?’
Ik zei dat dat moest en dat dat ook voor de hand lag, maar een verhaal van 56 pagina’s kun je alleen kort noemen als het een groteletteruitgave betreft en dat was deze versie beslist niet. Laat ik zeggen dat ik me verrast voelde door Link. Dat schreef ik en ik kreeg een mail terug waarin de uitgever zei dat hij zich dat kon indenken. Een paar dingen waren anders gegaan dan hij had verwacht, zei hij. Ik geloof hem, want a. hij is een aardig mens en b. nu ik zelf uitgever ben weet ik hoe snel dingen fout kunnen gaan.
Maar ik baal wel: twee tegelijk is te veel. Volgende keer laat ik contractueel vastleggen wanneer een verhaal op de markt mag komen en dat ik als ik zeg e-book ook werkelijk e-book bedoel. (oktober 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (15): Wat hebben we geleerd?

Het wordt tijd om de serie ‘Uitgever worden’ af te ronden. Niet omdat ik door alle onderwerpen heen ben, maar omdat straks ‘De Loverman’ in de winkels ligt. Dan begint een nieuw boek en een nieuw uitgeversleven, waar ik niet in mijn eentje verantwoordelijk voor ben omdat ‘De Loverman’ wordt uitgegeven door Zwarte Zwaan in samenwerking met Ellessy.
In dit stukje kijk ik terug op vier maanden uitgeverij en op de verkoop van de Bob Evers-boeken ‘Clandestiene streken op een cruiseschip’ en ‘Prijsschieten op een premiejager’.
Wat heb ik in die tijd geleerd:
- dat de kostprijs van boeken laag is. Ik heb dat in een van de eerste stukjes aangetoond. Een uitgever die het tegendeel beweert, heeft gewoon te veel overhead en moet zelf maar eens aan de slag gaan.
- dat ik nog steeds te ongeduldig ben. Grote bedrijven als Bol.com en Centraal Boekhuis hebben de zaken geautomatiseerd. Fouten komen nooit door een mens, maar altijd door de computer; dat houden ze stug en strak vol. Praat maar eens met een computer. Als je volhoudt, vind je wel iemand die bereid is de confrontatie met het computersysteem  aan te gaan en op termijn komt het altijd allemaal goed, maar voor het zover is, is onder mijn nagels geen druppel bloed meer te vinden.
- dat inkopers wel erg vaak geen idee hebben wat de mensen voor wie ze behoren in te kopen willen. Ik heb kleurrijke scheldpartijen aangehoord van boekhandelaren die uitlegden hoe ze over inkopers dachten. Elke keer was mijn suggestie: ‘Vertel het ze zelf, misschien wordt het beter.’ Allemaal antwoordden ze: ‘Ik heb het verteld en het kan ze geen bliksem schelen.’
- dat er wanbetalers zijn. Iedereen wist het. Ik wist het. Maar nu heb ik het ervaren en dan is het anders. Het gaat over het algemeen om kleine bedragen en blijkbaar zijn er boekverkopers die denken: dat bedrag kan Zwarte Zwaan wel missen. Dat is ook zo, maar ik word er wel ongelooflijk pissig van.
- dat de prijs van een boek bepaald wordt door het opsteken van een natte vinger. Ik vroeg Larry Iburg van Ellessy wat De Loverman moest gaan kosten. Hij zei: ‘Het boek is toch rond 260 pagina’s? Nou, dan hou ik 17,95 aan.’ Als er één bedrag in mijn ogen lullig is dan is het 17,95. Een prijs van 18,90 klinkt prima, net als 19,80, maar 17,95 is gewoon niks. Omdat Ellessy de verkoop doet kreeg Larry zijn zin: 17,95. Een koopje, verdomme.
- dat uitgeven pas lastig wordt als de grote vraag komt: herdrukken of niet. De oplage is nattevingerwerk. Reclame loopt via Facebook, LinkedIn en Twitter. Als je het handig aanpakt, zijn 1200 van de 1600 boeken weg voor je het weet. Maar dan. Moet je herdrukken als je er nog 100 hebt, of eerder? En hoeveel moet je dan herdrukken? Over die vragen ga ik me in de komende weken buigen, want het gaat hard met Bob Evers.
Zei ik dat dit het laatste deel is van de serie ‘Uitgever worden’? De twijfel slaat nu al toe. Ik ben uitgever, maar ik ben gelukkig méér schrijver en ik kan het niet vaak genoeg zeggen: schrijvers leven van de leugen. Reken maar op nieuwe afleveringen. (september 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/ )

 

Uitgever worden (14): Doodshoofd 

Vijftig jaar geleden wilde ik leren. Wat leren? Alles zo’n beetje, alles wat er te leren viel. Nu wil ik het niet meer, maar helaas: ik ben uitgever geworden, ik heb niets meer te willen. Nadat ze bij Cargo hadden gezegd: ‘De Loverman is een prachtig boek, maar we vinden het niet commercieel genoeg,’ dacht ik (en ik herinner me dat ik het toen ook zei): ‘Stop het manuscript maar waar de zon niet schijnt. Ik ga het zelf doen.’
Dat gaat nu gebeuren, in dankbare samenwerking van Uitgeverij Zwarte Zwaan met uitgeverij Ellessy die een directeur heeft die al heel wat jaren meeloopt en alles wat er te horen en te zien valt in uitgeversland langzamerhand wel gehoord en gezien heeft.
Ik had dat niet.
Dus moest ik leren.
Onder meer dat lezers bang zijn voor doodshoofden.
Ik dacht: die neuroloog Ernst Jansen Steur heeft een aantal patiënten heel wat aangedaan, minstens één heeft na een zeer discutabele diagnose zelfmoord gepleegd. Dus wil ik een doodshoofd op de voorkant, een doodshoofd met een operatiemuts, dan weten de potentiele lezers meteen: dit boek heeft te maken met ziektes en ziekenhuizen.
Mijn vrouw is beroepsfotograaf, zij maakte en bewerkte de omslagfoto. Een ontwerper zorgde dat het amateurisme in de belettering verdween. Ik was tevreden, zeg maar: trots.
Toen zei Larry Iburg van Ellessy: ‘Wat een lelijke omslag.’
Toen zei een familielid: ‘Die doodskop, ik weet niet of ik zo’n boek zou kopen.’
Toen zei Kees de Bakker van uitgeverij Conserve: ‘Ik heb een keer een boek uitgegeven over Schateiland met op de voorkant een vlag met een doodshoofd. Het boek verkocht voor geen meter.’
Ik ben eigenwijs, maar niet gek.
Als er echt lezers zijn die een boek beoordelen op het omslag (ik kan het, eerlijk gezegd, nog steeds niet echt geloven) dan moet ik ophouden ze angst aan te jagen. Ik mailde een ontwerper die ik hoog acht en hij maakte een nieuw ontwerp. Niet wat ik voor ogen had, maar eentje waar een lezer niet de bibberatie van zal krijgen.
Trots ben ik niet op mijn besluit, wat dat betreft gaat het leerproces soms van auw.
Maar u kunt De Loverman straks op de salontafel leggen zonder dat bezoekers terugdeinzen en naar hun hoofd grijpen.
Wat ik nu heel goed begrijp, is waarom omslagen van boeken zo op elkaar lijken. Vrouwengezichten met een geinig lokje voor oog of wang, gespannen kuiten met eronder hoge hakken, gedekte kleuren, belettering die lijkt op alle andere belettering. Niemand wordt er bang van. Als u het omslag van De Loverman bekijkt, ziet u dat ik nog niet helemaal meedoe aan de grote grauwheid van de meeste uitgevers. Maar ik ben op weg. Ik leer. Ik maak me zorgen om me. (september 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)


Uitgever worden (13): Voorwaarden

Als je met grote bedrijven te maken krijgt beland je voor je het weet in de wereld van Kafka die samenspant met Orwell.
Als voorbeeld neem ik Bol.com (Bol) en Centraal Boekhuis (CB).
Een paar maanden geleden vroeg ik iemand van Bol of bestellingen via het CB liepen. ‘Dat kan wel,’ was het antwoord, ‘maar niet in uw geval. Uitgeverij Zwarte Zwaan is er iets te klein voor. Bestellingen komen rechtstreeks bij u terecht.’
Dat was precies wat ik wilde, dus we scheidden als dikke vrienden. Door Bol had ik het CB voorlopig niet nodig. Maar na tientallen moeizame gesprekken met mensen van boekwinkels kom je er toch terecht. Het scheelt bovendien een hoop inpak- en verzendwerk.
Laat ik nou meteen zeggen: zowel bij Bol als bij CB werken aardige, hulpvaardige mensen. Vriendelijk ook, en je krijgt ze snel te pakken. Kan niet beter.
Ze weten alleen niet altijd wat een collega heeft gezegd of beloofd en het ‘ik kan er helaas niet meteen iets aan doen’ duikt snel op. Dat is de Kafka-kant.
Orwell komt om de hoek als het gaat om de computers. Die bepalen wat er gebeurt. Misschien in opdracht van mensen (programmeurs), maar niet met medeweten van mensen (die aardige werknemers).
Als je je aanmeldt bij CB dan moet je liegen anders is het onmogelijk een contract te krijgen. De twee Bob Evers-boeken van Uitgeverij Zwarte Zwaan verschenen eind mei, maar de computer van CB accepteert geen verschijningsdatum die achter ons ligt. Om toch iets te bereiken vulde ik 5 september 2013 in, en, ja hoor, de computer vond het goed.
Diezelfde computer heeft een afspraakje met de computer van Bol. Elke avond hebben ze een vrijpartij en wisselen ze gegevens uit. ‘Weet je dat de delen 51 en 52 van Bob Evers op 5 september verschijnen?’ zei de CBcomputer na het opsteken van een sigaret tegen de computer van Bol. ‘Goed dat je het zegt,’ antwoordde de Bolcomputer, ‘dan zal ik gauw een stokje steken voor de verkoop ervan die al een tijdje gaande is. Wat heeft die De Zwaan boeken te verkopen die er nog niet zijn.’
De dag erna zagen liefhebbers van de serie dat de boeken op 5 september zullen verschijnen. Meer dan 100 had ik er via Bol verkocht en verstuurd (me dunkt: een teken van stoffelijke aanwezigheid), maar daar had de computer van Bol, dus het bedrijf, niets mee te maken. Ik ontdekte pas dat de computer hard had ingegrepen toen er 4 dagen achter elkaar geen opdrachten waren, een beetje vreemd na de verkoop van gemiddeld 2 boeken per dag gedurende ruim anderhalve maand. Er moest iets vreemds aan de hand zijn.
Dat vonden aardige mensen bij CB en Bol ook.
‘Alles komt goed hoor,’ zeiden ze.
Kafka en Orwell knikten en keken elkaar aan: dit hadden ze vaker gehoord, hahaha. (augustus 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)


Uitgever worden (12): Uitslag

Enkele weken geleden schreef ik dat uitgevers me hadden verzekerd dat het Centraal Boekhuis zo duur is. Ik stuurde de column naar Boekblad.nl en daar schreven ze er een stukje over.
Daarna gebeurden er twee dingen, waarvan het eerste al de dag na publicatie. Ik werd gebeld door een mevrouw van het Centraal Boekhuis die vertelde dat er geen sprake is van duur. In elk geval niet voor een beginnende uitgever: 29,25 per maand en 1,25 per verkocht boek als je er niet meer dan 100 naar Culemborg versleept. Maar de handelskorting is wel 42 procent, 2 procent meer dan het maximum dat ik van uitgevers hoorde.
‘Tussen de 30 en 40 is normaal,’ zeiden ze. Ik dacht: meteen 40 procent doen, dat scheelt gemopper van boekverkopers. Blijk ik toch nog 2 procent te krenterig te zijn geweest. Twee procent is niet heel veel, daar laat ik het niet op stuklopen. Erger is dat ik moet wennen aan de taal van het Centraal Boekhuis dat je CB moet noemen om voor vol te worden aangezien. Onder de werkzaamheden van CB vallen ‘de financiële diensten debiteurenbeheer, debiteurenrisico en facturatie en de logistieke diensten inslag, opslag, uitslag uit de magazijnen en vervoer naar de afnemer.’
Inslag, opslag, uitslag. Op den duur zal ik er wel aan wennen, maar ik ben geneigd om de halvegare die de zin heeft bedacht een klap met een woordenboek te geven; neem maar de dikke Van Dale, die komt flink aan.
Opslag is duidelijk. Met inslag bedoelen ze, naar ik aanneem, het binnenbrengen van de boeken. Uitslag is zoiets als verstuurd of verwijderd uit het magazijn.
Het gaat er van komen, de inslag in het CB, maar in de zomer staat de uitslag over het algemeen op een iets lager pitje, dus wacht ik tot begin september.
Intussen ga ik gewoon verder met het verzamelen van klachten van liefhebbers van de Bob Evers-serie. Ik heb er nu twaalf. Allemaal met dezelfde inhoud. Dat ze in een boekwinkel waren, dat de verkoper zei: ‘Als de boeken van Uitgeverij Zwarte Zwaan niet bij het Centraal Boekhuis liggen, zijn ze voor ons niet interessant’, dat ze nu bij mij komen bestellen en dat ze - en dat is wel een beetje van belang - in het vervolg meteen naar Bol.com gaan omdat de winkel kan barsten.
Bovenstaande alinea heeft rechtstreeks te maken met het tweede soort reactie op het artikel in Boekblad. Het kwam van boekwinkels en bestond uit bestellingen. Want ze willen wel degelijk Bob Evers-boeken in hun winkel omdat ze weten dat het een serie is met een roestvrijstalen aanhang, ze waren alleen niet op de hoogte van de twee nieuwe delen. Ik zei dat ik hun inkopers op de hoogte had gesteld en wat er daarna gebeurde moet u zelf maar bedenken. Ik ben geen tegenstander van stevige taal, maar dit bereikte grenzen.
Ik leerde er veel door over de verhouding inkopers van ketens en verkopers in winkels van ketens. Met die kennis kan ik niet veel, maar het lijkt me wel handig als beide partijen eens met elkaar gaan praten. (augustus 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (11): De Belover

Een speciaal soort lezer is de lezer die dolgraag wil corresponderen met een schrijver. Iedereen die een tijdje meeloopt in de wondere wereld van het boek weet dat, maar als de schrijver ook uitgever is dan trekt hij een speciaal soort belangstellenden: de belovers.
In het eerste mailtje vertellen ze hoe geweldig je schrijft en hoe vaak ze al je boeken hebben gelezen. De boeken die je zelf hebt uitgegeven gaan ze natuurlijk bestellen, maar nu ze toch aan het schrijven zijn, hebben ze eerst een paar vragen.
Die beantwoord je. Ik doe dat in elk geval wel. Ik beantwoord altijd brieven van lezers. Niet altijd dezelfde dag, maar definitief vergeten doe ik zelden iets.
Ik geef dus antwoord en krijg vrijwel meteen nieuwe vragen. Natuurlijk: de Bob Evers-boeken bestellen ze nog vanavond, ze verheugen zich al op het lezen ervan en Zwarte Zwaan vinden ze een prachtige naam voor een uitgeverij, maar, nu ze toch aan het mailen zijn, eerst nog een vraag. Of twee. Of meer.
Na het tweede mailtje weet ik het al: een belover. Hij - het is zelden een zij - zal blijven doorvragen, eindeloos, want hij heeft contact met een schrijver en dat wil hij uitbaten.
De boeken zal hij niet bestellen. Hij belooft het te doen en na een poosje zal hij zeggen dat hij het heeft gedaan, daarna dat de bank een fout heeft gemaakt, vervolgens dat hij geen idee heeft waar zijn geld is gebleven.
De belover is vanaf dat moment een zielenpiet die geld kwijt is en wie zichzelf zielig vindt die verlangt antwoorden, want welke schrijver is nu zo lomp dat hij een zielig persoon niet een dienstje wil bewijzen.
(Ik denk wel eens dat zieligheid de reden is dat je in de stad door mensen op een scootmobiel tegen je poten wordt gereden; ze mogen het doen, want verder hebben ze toch al zo weinig. Maar dit terzijde.)
Een ander bijzonder soort lezer is de financieel onverschillige. Ik heb er nu al een keer of tien mee te maken gehad. Hij zegt dat hij beide boeken wil hebben, hij maakt keurig 29,98 euro over, maar hij neemt niet de moeite zijn adres te vermelden.
Ik heb dus geld, hij heeft geen boeken. Deze situatie kan weken zo blijven. Of de betaler maalt niet om geld, óf hij heeft een eindeloos geduld: ‘Die De Zwaan flest de zaak echt niet, de boeken komen wel.’
Ik heb er een hekel aan niet te leveren waar voor is betaald en ik maak sinds enkele weken gebruik van een truc die iemand van een postagentschap me aan de hand deed. ‘Probeer het eens met het terugboeken van een cent. Bij de betaling vermeld je: “Het sturen van boeken lukt beter als we je adres hebben”.’
Dit systeem werkt. Niet bij iedereen even snel, maar op den duur komt er een adres. Soms gevolgd door een bedankje: dat het aardig is dat je zoveel moeite hebt willen doen.
Een enkeling weigert de schuld bij zichzelf te zoeken en moppert dat het wel erg lang heeft geduurd voor je die cent stuurde. (juli 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (10): Centraal Boekhuis

Als iemand van een boekwinkel belt dan is het een kwestie van seconden voor ik hoor: ‘U bent niet eens bij het Centraal Boekhuis.’
Dan zeg ik: ‘Nee, mevrouw, mijn twee Bob Evers-boeken liggen daar niet, want het CB is me te duur.’
Dat antwoord geef ik omdat uitgevers die al een hele tijd meelopen me dat hebben verteld. Maar ik heb geen idee wat ‘te duur’ is.
‘Moet je niet doen, joh, je moest eens weten wat ik aan het CB betaal.’
Ik weet het niet, want als ik het vraag, zijn we in één klap beland in het gebied van de vage antwoorden.
Veel, dat is het toverwoord.
Ik heb het woord ‘veel’ gehoord met betrekking tot een heleboel zaken: die vakantie is me veel te duur, die auto is veel te duur, heb je die computer gekocht, veel te duur.
Als je het navraagt dan is de vakantie behalve leuk heel betaalbaar, heeft de auto een gemiddelde prijs en heb je een doorneecomputer.
Mensen overdrijven vaak als het om geld gaat.
‘Ga jij zelf uitgeven? Nou, succes. Mij te veel risico.’
Te veel is erger dan veel. Te veel raakt het randje van idiotie.
Het schrikt ook af, en misschien is dat vaak de bedoeling.
De oplage van de twee Bob Evers-boeken was nou niet bepaald opzienbarend; wat dat betreft blijf ik graag aan de voorzichtige kant. Duizend exemplaren per titel leek al een heleboel en als je ze in je serre hebt liggen dan denk je: tja, tjonge, het is véél.
Maar na vier weken was de halve oplage verkocht, maakte Uitgeverij Zwarte Zwaan voldoende winst om niet te beknibbelen op de najaarsvakantie en vroegen we ons af of we over een tijdje nou wel of niet moesten herdrukken.
Laat ik het zo zeggen: vier weken Zwarte Zwaan leverde meer op dan twee jaar honorarium van een gevestigde uitgeverij.
En dan liggen de boeken dus nog niet eens in het CB, omdat dat ‘zo duur’ is.
Voorlopig is het gewoon zakelijk niet verstandig. Wie een boek wil aanschaffen, maar een onwillige verkoper treft in een boekwinkel (‘Het ligt niet in het CB, dus we kunnen het u niet leveren’) komt rechtstreeks bij mij. Hij betaalt hetzelfde, ik verdien meer, houwen zo.
Bovendien, en het is een schande dat dat nu pas tot mij doordringt, zijn er twee soorten boekwinkels en ze verschillen zeer van elkaar. Je hebt de ‘gewone’, waar je naartoe moet als je een boek wilt. Ze hadden mijn hart en ze hebben het nog steeds, maar als kleine uitgever heb ik veel meer aan het tweede soort: winkeltjes, gedreven door mensen die naar boekenmarkten en festiviteiten gaan. Hoe ze me weten te vinden, geen idee, maar ze zijn goede afnemers. ‘Doe er maar 40. Twintig van elk boek.’ Ik heb het verschillende keren gehoord en ik hoop het vaker te horen. Als ik besluit tot herdruk, ga ik het CB vragen hoe duur ze daar nou eigenlijk echt zijn. Daarna word ik lid of abonnee of wat je daar ook bent en is het de beurt aan de winkels die nu geen zin hebben in een verkooproute waar ze niet aan zijn gewend. (juli 2013) 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (9): tips

Nog geen half jaar baas van Uitgeverij Zwarte Zwaan en nu al tips voor iemand die ook plannen heeft, heb je het niet een beetje hoog in de bol, De Zwaan?
Absoluut, en wat is er mis mee. Bovendien kan ik beter op deze plaats een paar tips geven dan dat ik mailtjes blíjf beantwoorden. De nieuwsgierigheid is groot en als ik niet snel antwoord geef dan wordt me dat ingepeperd: ‘Ik stuurde u drie dagen geleden een mailtje met vragen en ik heb nog steeds geen antwoorden.’
De belangrijkste tip is: bedenk wat je wilt gaan doen en begin daar dan minstens een maand eerder mee dan je van plan was.
Als je op een site leest dat je iets voor elkaar kunt krijgen in 4 werkdagen reken dan op 14 dagen. Minstens. Want het klopt niet wat er op de site staat, het klopt nooit. Vier dagen is de tijd waarin je verzoek ‘in behandeling’ is en dat wil zeggen dat iemand af en toe op zijn scherm kijkt en denkt: dat moet ik nog een keer printen en naar een andere afdeling sturen.
Denk niet dat ik het alleen heb over ambtelijke organisaties, bedrijven kunnen er ook wat van.
Een mooi voorbeeld is Bol.com. Wie tweedehandsboeken te koop aanbiedt is, volgens de site, vijf minuten kwijt met het aanmelden. Ik zag dat weken geleden en ik dacht: Ach, voor nieuwe boeken zal het niet veel langer duren, ik regel het wel als ik tijd heb.
Toen ik er aan toe was kreeg ik te maken met Excel. Ik weet niet of je Excel kent, maar het is de bodem van de internetput. Met Excel bemoei je je alleen als je wanhopig bent, of levensmoe, of in een zo optimistische bui dat je vindt dat het tijd wordt om te gaan somberen.
Het hele aanmeldsysteem van Bol.com moet zijn gemaakt door opa Bol die de opdracht kreeg: ‘We bieden iets te koop aan en dat moet in een winkelwagentje, kun jij dat regelen?’
Opa zei: ‘Ik ben al 100 jaar mandenmaker, dus ik weet alles van dingen waar dingen in moeten.’
Hij ging aan de slag en de hele familie Bol was trots.
Laat ik het zo zeggen: als ik niet was getrouwd met een doorzetster die zelfs tegen haperend Excel bestand is, dan had ik dit stukje niet kunnen tikken omdat ik mijn computer al een paar weken geleden uit het raam had gekieperd.
Gelukkig werkt er bij Bol.com een mevrouw met hart voor de zaak en die zei na anderhalve week: ‘Zo kan het niet langer, ik zie dat u alles goed hebt gedaan, dus de fout zit hier. Ik ga er iets aan doen.’ Een bedrijf dat toegeeft dat het fouten maakt, vindt dat maar eens. Chapeau, wat mij betreft. Drie dagen later stonden de Bob Evers-boeken op de site en meteen erna ging de verkoop lopen als een trein. Die trein ging dus wel 10 dagen later rijden dan ik had verwacht.
Begin op tijd en, nog een tip, laat u niet afschrikken door sombere uitspraken van meer ervaren uitgevers. ‘Dat moet je niet doen, dat bedrijf is hartstikke duur.’
Over Het Centraal Boekhuis de volgende keer. (juni 2013) 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (8): inkopers

Het begint me te dagen waarom boekverkopers zo zorgelijk kijken.
Omdat de leeslust afneemt, natuurlijk, en omdat internet steeds belangrijker wordt.
Maar er is nóg iets en dat zal ik laten zien aan de hand van de praktijk. De dagelijkse praktijk, mag ik wel zeggen.
De telefoon.
‘Ik ben van boekhandel … Het schijnt dat er een nieuw Bob Evers-boek is. Iets met Prijsschieten in de titel.’
‘Ja, mevrouw. Prijsschieten op een premiejager. Het is uitgegeven door Uitgeverij Zwarte Zwaan, kijk maar in de Titelbank, daar staat alles.’
‘Bij het Centraal Boekhuis vind ik anders niets.’
‘Omdat ze daar niet liggen, mevrouw. Het Centraal Boekhuis is me te duur, u kunt ze bij mij bestellen.’
‘Hoe moet dat dan?’
Dat vragen boekverkopers, echt waar. Ze zijn achter mijn telefoonnummer gekomen via mijn website. Op die website staat alles wat ze moeten weten, maar ze vragen het toch.
‘Hoeveel kost een boek?’
’14,99 Euro, mevrouw. Veertig procent handelskorting, vanaf tien boeken geen verzendkosten.’
‘Dus als ik één boek bestel dan moet ik de verzendkosten zelf betalen?’
Ik hoor het aan haar stem: daar gaat mijn winst. Veertig procent van 15 is 6. Zes euro winst voor de boekwinkel, maar daar gaan die vermaledijde verzendkosten af en die bedragen bijna 3 euro.
‘Is uw winkel onderdeel van een keten, mevrouw?’
Sommige boekhandels zijn zelfstandig, andere kopen gezamenlijk in.
‘Wij werken samen …’
Dan wordt het leuk.
‘Mevrouw, ik heb de inkopers van alle mij bekende ketens gemaild en gemerkt dat niemand belangstelling heeft voor een mail met informatie. Je moet met de pet in de hand langskomen, maar ik heb geen boekenpet, dus ik kom niet langs.’
‘Maar …’
‘Inderdaad, mevrouw. Als de inkoper van uw keten de moeite had genomen tien boeken af te nemen, had u bijna 3 euro per boek meer verdiend.’
Meestal zeggen ze dan moedeloos: ‘Ach, meneer, ínkopers …’
Waarna ze opleggen zonder te bestellen.
Ik ben nu in het bezit van een dozijn mailtjes van Bob Evers-liefhebbers die zich bij mij beklagen over de boekwinkel in hun buurt waar ze op hun beurt klagen over hun inkoper.
De liefhebbers bestellen in dezelfde mailtjes hun boeken bij mij. Alle winst helemaal voor mij alleen.
Ik herhaal: ik begrijp de zorgen van de boekhandel, maar ik kan niet anders zeggen dan: ga alsjeblieft zo door.  (juni 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (7): verzenden

 Hoe ouder je wordt, hoe vaker er momenten zijn waarop je denkt: ik heb alles wel zo’n beetje gehoord en wat ik nu niet weet dat wil ik niet weten. Wie daar ook last van heeft moet geen uitgever worden, in elk geval geen uzp-er: uitgever zonder personeel. Of, als ik iets eerlijker ben, uzpmmv-er: uitgever zonder personeel maar met vrouw. Als uzpmmv-er krijg je te maken met De Verzending en dat is me toch een wereld.
De eerste twee boeken van Uitgeverij Zwarte Zwaan, de Bob Evers-boeken Clandestiene streken op een cruiseschip en Prijsschieten op een premiejager, zouden op vrijdag van de drukker komen. Bij de drukkerij waren ze sneller dan ze dachten en twee dagen eerder dan verwacht kwam een man drie pallets met boeken brengen. Forse pallets. Vol boeken.
Mijn eerste gedachte was niet: Feest, ze zijn er, maar: Allemachtig, dat zijn véél boeken. Het spoorde me wel aan meteen aan de slag te gaan, want hoe meer er de deur uit zijn hoe lager de stapel dozen in de serre.
Na anderhalve dag dozen vouwen, bodems versterken, etiketten tikken, handtekeningen zetten, boeken nummeren en enveloppen en pakketten dichtplakken konden ruim 200 enveloppen en pakketten de deur uit: 500 boeken weg, dat scheelde.
Maar alles moest naar een postagentschap, want een ordentelijk postkantoor bestaat niet meer. Probeer maar eens 200 pakken met boeken te laten frankeren door iemand die elke halve minuut een klant in zijn winkel krijgt die een kraslot wil, een pakje sigaretten, drie postzegels of een wenskaart.
Het gaf me wel tijd om na te denken over een handigheid van PostNL. Tot en met 250 gram portokosten 2,14, vanaf 501 gram portokosten 2,70. ‘Elk boek weegt bijna 230 gram,’ had de drukker gezegd. Een envelop woog 14 gram. Een etiket een paar gram. Op mijn weegschaal kwam het totaal op 497 gram. Op de weegschaal van een vriend ook. Op de weegschaal van PostNL was het 506 gram en of ik er maar rekening mee wilde houden dat elke envelop met één boek erin me 54 cent meer aan porto ging kosten.
Ik heb u al verteld dat boeken goedkoop zijn: ongeveer 2 euro als je er een van niet meer dan 200 pagina’s offset laat drukken. Maar het verzenden van dat boek van 2 euro kost je in dit land 2,70 porto plus kosten van de envelop en etiket is 2,96 euro.
Daar mag je toch wel een behoorlijk bestelling voor verwachten. Dat vindt PostNL ook en daarom is tracktrace bedacht. Van elk pakket dat bezorgd moet worden krijg je een code en via tracktrace kun je zien waar je boeken zijn gebleven.
In de huizen van de kopers, volgens PostNL.
‘Niet in mijn huis,’ volgens kopers die belden.
Pakketjes zoek.
Terug naar de eerste alinea van dit stukje dat over weten ging. Ik wilde het niet weten, maar ik weet het nu toch: Stuur nooit een pakketje op vrijdag, want dat wordt op zaterdag bezorgd en dan zijn de kopers de stad in. Het pakketje wordt aan iemand afgegeven of ergens neergelegd en raakt zoek. PostNL: ‘We hebben het bezorgd.’ Koper: ‘Ik heb niets ontvangen.’ Uitgever: ‘Godverdegodver, zo heb ik er nu al vier.’ (mei 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (6): btw

Op een dag ben je uitgelachen als je een bedrijf begint en dat is de dag van de btw.
Een paar maanden lang heb ik de afkorting genegeerd. Btw was voor anderen, niet voor mij. Ik verkoop boeken, die hebben een prijs, die prijs betaal je, ik lever het boek, iedereen gelukkig.
Was de wereld maar zo eenvoudig, wat zouden er een hoop blije mensen op wonen.
Gelukkig hebben we de staat en die heeft een heleboel doelen, maar een van de belangrijke is: zorg dat geluk zo kort mogelijk duurt, bedenk regels, maak formulieren en zorg dat instanties zo min mogelijk van elkaar weten.
Dat laatste lukt aardig.
Vijf weken lang heb ik de delen 51 en 52 van de Bob Evers-serie in de voorverkoop gehad en ik moet zeggen: ze vlogen niet als kadetten de deur uit, maar zeker wel als complete broden.
Toen begonnen boekhandels zich ermee te bemoeien.
‘Mogen wij de boeken verkopen?’
Ik keek op van de vraag. Allicht mag dat, hoe meer hoe beter.
‘Hoeveel korting berekent u?’
Net zoveel als de andere uitgevers en dan heb je het al gauw over een procent of veertig.
‘Hoe doet u het met de verzendkosten?’
U betaalt ze zelf, tenzij u tien boeken of meer bestelt, dan betaal ik.
‘Ik wil natuurlijk wel een factuur met btw.’
Shit. Daar had je het: btw.
Ik ben, schrijver zijnde, al jaren zzp-er, maar schrijvers krijgen geen btw-nummer.
Voor informatie belde ik met de Kamer van Koophandel die officieel geen Kamer van Koophandel heet en die je dus niet onder Kamer van Koophandel in het telefoonboek vindt.
‘U moet op de site van de belastingdienst kijken en een formulier invullen. Ik zoek het even voor u op. … O, sorry, blijkbaar hebben ze dat formulier niet meer. Nou dan moet u bellen. Het nummer is 0800.0543.’
Keuzemenu’s, wachten, mededelingen dat ze eraan komen, maar gelukkig geen klotenmuziekje waar je prostaat van gaat krimpen.
‘Formulier? Meneer, u moet de Kamer van Koophandel bellen en doorgeven dat u Uitgeverij Zwarte Zwaan bent begonnen. De KvK stuurt de gegevens door en vijf dagen later hebt u uw btw-nummer.’
Terug naar de Kamer van Koophandel.
‘Echt waar? Eens kijken. Ze zullen formulier 14 bedoelen. Als u dat invult, op papier, want we moeten een echte handtekening van u hebben, en er een kopie van uw paspoort bij doet dan sturen wij het door. Wat er daarna gebeurt is aan de belastingdienst.’
Op het formulier staat nergens dat je iets wilt met een btw-nummer. Op het formulier staat vrijwel niets. Ik heb het ingevuld. En wacht. En hoop. Al een week of drie. Het is niet mijn gewoonte, maar ik vrees dat het uitdraait op bidden. (mei 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/

 

Ronduute

Begin juni is er een bijeenkomst van Bob Evers-liefhebbers in Overijssel. In Ronduute dat officieel Ronduite heet en dat kleiner is dan menig fan zal denken. Als je naar links kijkt zie je in de verte de Blauwe Hand, als je naar rechts kijkt Sint-Jansklooster. Als je je omdraait zie je links Sint-Jansklooster en rechts de Blauwe Hand. Daarna ben je uitgekeken en kun je naar huis.
Maar Willy van de Heide gaf Ronduute een plaats in zijn Varkensleren koffer-boek en daarom gaat een plukje fans er naartoe. Het is bijna ontroerend.
De vraag is wel: welke fans gaan naar Ronduute.
Als ik de mailtjes die ik heb gekregen overzie dan denk ik: een beperkt aantal leden van de keiharde Willy-kern. Waarvan de leden Peter-haters aan het worden zijn.
Want we hebben een echte richtingenstrijd.
Ik heb Willy goed genoeg gekend om te weten dat hij er hard om zou lachen. Hij is dood dus ik lach voor twee.
Richtingenstrijd. Prachtig.
We hebben het over kinderboeken, boeken uit onze jeugd waar we plezier aan beleefden en die, vanaf deel 33, de boeken zijn van onze midlife-crisis. Ik maakte deel 33 af in 1986, het copyright staat op 1987. Meer dan een kwart eeuw geleden.
Toen zag je al fans die nog helemaal in-Willy waren en fans die iets ruimer van blik bleken. In de delen 34 en 35 die Willy in de jaren zeventig schreef was duidelijk dat hij met zijn tijd was meegegaan. De toon was anders, de manier van praten was anders, de namen die werden genoemd (Metallica) waren anders. Het mocht, het was Willy.
Ik noemde een keer de naam Don Johnson, een acteur in de serie Miami Vice, en meteen was er een liefhebber die niets meer van de boeken wilde weten.
Hoewel hij ze stiekem toch wel las, begreep ik later.
Sinds deel 33 zijn we ouder geworden, zeg maar: oud. Dat maakt veel mensen milder, maar niet allemaal.
De Willy-groep kruipt terug in haar jeugd. De delen die Willy schreef worden steeds mooier. Bijna altijd vermaak ik me daar erg mee, maar soms, als het een dag een beetje tegenzit denk ik: het lijken verdomme wel alzheimerverschijnselen, het moet niet gekker worden.
Mobieltjes mogen niet, computers niet en de auto moet het liefst een Chevy zijn met houten panelen. Sommige fans-van-het-eerste-uur laten zien hoe het moet en schrijven hun eigen Bob Evers-verhaal. Ik heb er een paar gelezen. En gezien hoe knap de auteurs hun werk hebben gedaan. Helemaal Willy. Heel moeilijk is dat overigens niet: je jat complete alinea’s uit tien verschillende delen en lijmt ze aan elkaar met London Tonic en Droste flikken, reken maar dat het echt lijkt.
Met creativiteit heeft het weinig te maken. Creativiteit is: zelf bedenken. En omdat je als bedenker in de tijd leeft waarin je leeft heb je snel een beetje de neiging met die tijd mee te gaan. Ik doe dat en veel fans zijn het met me eens, niet voor niets verloopt de voorverkoop van de herdruk van ‘Clandestiene streken op een cruiseschip’ en ‘Prijsschieten op een premiejager’ beter dan ik had verwacht. Maar er zijn hardliners die langzamerhand verketteraars lijken en die in steeds fellere bewoordingen tegen alles zijn wat op de huidige tijd lijkt. De groep is niet groot, maar vastberaden en dat is mooi. Daarom wens ik de leden het allerbeste: ga lekker Willy vereren, jongens, kijk naar de Blauwe Hand en Sint-Jansklooster en ga daarna te water. Het koelt af. En koelte is nodig als je de plaats wilt zoeken waar de woonboot lag van de razende kunstschilder in de paarse pyjama. Die woonboot is er nooit geweest. De kunstschilder woonde aan de Cornelisgracht. Dat weet ik, want we raakten later bevriend. Ronduite ligt zeven, acht kilometer verderop. Het is geen plaatsje. Ronduite is een brug. Als je naar links kijkt dan zie je … Veel plezier.
Eh, nee, ik denk niet dat ik langs kom. (mei 2013)

 

Uitgever worden (5): lezen

Lezen, daar moet ik het echt een keer over hebben.
We praten over boeken. Daar staan letters in. In een steeds andere volgorde en dat maakt het lastig, maar toch, je kunt daar aan wennen.
Ik bedoel eigenlijk: mensen die boeken kopen of iets over boeken willen weten die kunnen lezen. Waarom doen ze het dan niet?
Nee, dit is geen schimpscheut in de richting van recensenten die nogal vaak in een boek iets zien waarvan de schrijver denkt: jezis, echt waar, heb ik dat bedoeld, snap je nou waarom ik daar zelf geen idee van had?
Dit is een lichte reprimande. Een voorzichtige hint. Een aandachtspuntje.
‘Lees nou gewoon wat er staat. Niets meer, niets minder.’
Voorbeeld.
Over twee weken verschijnen twee delen van de aloude Bob Evers-serie bij mijn eigen Uitgeverij Zwarte Zwaan. Begin april dacht ik: weet je wat, ik open gewoon de voorverkoop, met een beetje geluk kan ik daar de drukkosten van betalen.
Ik meldde de voorverkoop op mijn website en op de site van de fanclub. Ik noemde de titels en de bedragen en ik vroeg degenen die geld wilden storten hun adres te vermelden. En hun postcode.
Iets meer dan tien  procent vond het vermelden van een postcode onzin, ongeveer twee procent dacht dat ik aan het vermelden van een naam genoeg had.
Na veel tijdverspilling (uitgeven is leren) kwam ik erachter dat het vinden van een postcode bij een adres een fluitje van een cent is. Niet moeilijk, wel tijdrovend als je een postcode of dertig moet opzoeken. Ik kreeg er enig begrip door voor de uitgever die een schoolverlater in dienst neemt die op basis van een wurgcontract de administratie op orde houdt. Als het zo doorgaat ga ik ook een schoolverlater ronselen.
De betalers die geen adres vermeldden kwamen daar meestal na ongeveer een week achter. Waarna ze hun adres mailden. Met het verzoek de zaak even in orde te brengen.
Nieuw tijdverlies omdat vrij veel lezers slordig omspringen met tekst.
Als het bij een verzoek van twee regels al misgaat, hoe gaat het dan met een heel boek? Hoeveel komt daarvan in de hoofden op de goede plek?
Een uitgever zei jaren geleden: ‘Je moet series maken. Als de eerste delen goed vallen dan kun je verder raak schrijven. De lezers vullen de gaten in het verhaal gewoon zelf in.’
Met wat. Dat vraag ik u. Met wat.
Ik denk met hun postcode of met het adres dat ze mij niet hebben gestuurd. (mei 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (4): voorschot

In voorgaande delen van deze prachtserie over het uitgeven van boeken had ik het over het voorschot. Het is ‘niet terugvorderbaar’, met andere woorden: als een uitgever je 10.000 euro voorschot betaalt voor het boek dat je ziet als je levenswerk en hij verkoopt niet één exemplaar dan is hij de klos.
Als je een beginnend schrijver bent zou ik het dure huis waar je al zo lang watertandend langsrijdt nog maar niet kopen, want dat voorschot van 10.000 krijg je niet, tenzij je een variant op 7500 Tinten grijs bedenkt, je dat boek eerst weet onder te brengen bij een buitenlandse uitgever en je daarna in eigen land kunt aantonen dat er in twee weken honderdduizend exemplaren van zullen worden verkocht.
Ga maar uit van een voorschot van 200 euro, als je geluk hebt 250.
Ooit ben ik begonnen aan de Bob Evers-serie. Willy van der Heide had 32 delen geschreven en twee delen half. Ik heb die halve delen afgemaakt en ben doorgegaan. Toen nummer 50 eraan kwam heb ik tegen de uitgeverij, De Eekhoorn, gezegd dat het mooi was geweest. Groot feest bij het verschijnen van deel 50, daarna jaren van stilte.
Tot ik zin in een Bob Evers kreeg. Ik zette het als feuilleton op mijn website en daarna vroegen liefhebbers van de serie tot mijn verbazing om een echt boek. Geen e-book, maar papier.
Ik mailde met De Eekhoorn en daar zeiden ze: ‘Doen we.’ Waarna ik zei: ‘Maak je het gebruikelijke voorschot even over?’
Deden ze niet meer aan, zeiden ze. Geen enkele schrijver kreeg nog een cent vooraf.
Ik kreeg het wel, daar niet van, maar ik had het teken aan de wand moeten zien: drie maanden later was De Eekhoorn, onderdeel van muziekuitgeverij Weton-Wesgram, failliet. De curator vond het niet nodig iets te laten horen en tot op heden weet ik niet hoeveel boeken er zijn verkocht (rond 1500, schijnt het) en hoeveel ik er bij in ben geschoten; waarschijnlijk genoeg om de aanloopkosten van mijn Uitgeverij Zwarte Zwaan mee te dekken.
Wat leert ons dit:
- als een uitgever geen voorschot wil geven denk dan goed na of je met hem in zee wilt
- als het voorschot klein is mag je ook goed nadenken, maar je hebt meer aan slikken, diep zuchten en er het beste van hopen
- is het voorschot 10.000 en ben je een beginnend schrijver ga er dan maar vanuit dat in het contract de komma verkeerd stond en dat de uitgever je een keer terugpakt.
Tenzij je in handen bent gevallen van Uitgeverij Zwarte Zwaan. Ik betaal mezelf lachend tien mille en ben erg bij met die prachtuitgeverij. (april 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (3): overhead

Overhead, daar had ik het over in deel twee van deze prachtserie. Samenvattingen van dialogen die ik in de loop der jaren voerde maken veel duidelijk.
‘Jouw boeken hebben zo’n mooie letter. Hoe heet-ie?’
‘Dat moet je aan de ontwerper vragen. Ik heb geen idee.’
‘Hoe kom je aan die letter op het omslag?’
‘Kom nou. Daar heb ik ook die ontwerper voor. Hij doet alles.’
‘En de dikte van een boek?’
‘Als ik denk dat het binnen de 300 pagina’s moet kunnen dan geef ik dat door, verder bemoei ik me er niet mee.’
‘Hoe vaak spreek je met je drukker?’
‘Eén keer. Daarna loopt het verder wel. Als er iets misgaat dan bemoei ik me er natuurlijk wel mee.’
‘De beoordeling van de manuscripten, hoe zit dat?’
‘Daar heb ik een redacteur voor.’
‘Dan gok ik er op dat je ook geen correctie doet?’
‘Ben jij mal. Voor dat rotwerk heb ik mijn mensen.’
‘Die redacteur?’
‘Toen ik een kleine uitgever was had ik er mannetjes voor. Vrouwtjes eigenlijk. Tegenwoordig zou je ze flexwerkers noemen.’
‘Met een nuluren contract natuurlijk.’
‘Allicht. Het moet betaalbaar blijven.’
‘Ik durf het bijna niet te vragen, maar de administratie …’
‘… wordt gedaan door de administrateur.’
‘Dan zul je ook wel niet met je boeken langs de boekhandelaren gaan.’
‘Zeg, hou op, kom nou.’
‘Meteen. Maar wat doe jij dan eigenlijk wel?’
‘Nou, ik vergader veel, en ik ga met regelmaat naar het buitenland, er is altijd wel ergens een beurs.’
Denk niet dat ik een regel heb verzonnen. Kleine uitgevers willen nog wel eens zelf boeken verzenden en er zijn er die hun administratie zoveel mogelijk zelf bijhouden, maar ze koesteren het lijstje ‘mannetjes’ en ‘vrouwtjes’ die het werk doen waar ze zelf niet zo van houden. En dat is bijna alles.
Daar krijg je overhead van en dat drukt de winst per boek. De 7 euro die ik in de vorige aflevering noemde wordt er flink door afgeroomd. Ik heb uitgevers gesproken die zeiden dat ze blij waren als er zeven dubbeltjes overbleven. Twintig cent was waarschijnlijker.
Wat leert ons dit. Volgens mij het volgende: uitgevers zijn luie bliksems die veel mensen aan het werk houden en dus geprezen moeten worden voor hun sociale gedrag.
Maar als ze klagen over hun inkomsten zou u, schrijver zijnde, kunnen opmerken dat ze de handen best een stukje verder uit de mouwen mogen steken in plaats van te zeuren over commercieel schrijven en te beknibbelen op het voorschot.
Aha, voorschot, daar is het weer. Meer in aflevering vier. (april 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (2): twee euro

Ik had het in het eerste stukje over mijn stijgende waardering voor uitgevers en over hun grote auto’s. De grootte van de auto’s zou wel eens te maken kunnen hebben met de kosten van een boek.
Eerst een vraag aan collega-schrijvers: ‘Hebben jullie ooit uitgezocht wat de kostprijs is van dat prachtboek waar jullie een half jaar of langer aan hebben gewerkt?’
Ik hoor het al.
Ik had het ook niet.
Tot ik dus zelf directeur en prullenbakkenleger van uitgeverij Zwarte Zwaan werd. Het is geen bedrag waar je van achterover valt. Net geen 2 euro voor een boek van tegen de 200 pagina’s, en dan reken ik de kosten van het omslag, het binnenwerk en de corrector mee. Veel boeken zijn dikker, maar geloof me: meer dan 3 euro kost een boek van 300 bladzijden niet. De eerste druk wel te verstaan. Herdrukken zijn aanzienlijk goedkoper en als je eerste druk meer dan 1000 exemplaren is dan is die 3 euro per boek een lachertje.
Ervaren uitgevers die weten waar ze de kortingen moeten halen zijn goedkoper uit dan een beginneling zoals ik, maar laten we het niet te rooskleurig maken: 3 euro per exemplaar van je levenswerk. Dat te koop zal liggen voor 19.90, een bedrag dat ik afrond op 20 euro omdat het makkelijker rekent.
Twintig euro min die 3 euro aan druk-, ontwerp- en correctiekosten maakt 17 euro. De boekwinkel wil 40 procent korting, dus 8 euro. Daardoor komt het bedrag dat de uitgever overhoudt op 9 euro. Tien procent voor de schrijver. Dat is meestal tien procent minus btw en nog een en ander waar de meeste schrijvers niets van willen begrijpen, maar vooruit: 10 procent van 20 euro, is 2 euro voor al het gezwoeg.
Houdt de uitgever per exemplaar 7 euro over. Zeven.
Daar moet zijn overhead af, maar die heeft hij zelf in de hand. Kwestie van wel of niet lui zijn; ik kom daar op terug.
‘Maar hij betaalt een voorschot en als hij geen boek verkoopt dan ziet hij niets van dat geld terug,’ ik hoor het u zeggen. Ook daar kom ik op terug, eerst een gevalletje uit de praktijk.
Begin dit jaar vroeg een uitgever of ik een verhaal wilde schrijven. Hij dacht aan 12000 woorden. Een lang verhaal dus. Vijf verhalen van 12000 woorden en je hebt een boek. Ik kreeg een idee, schreef het verhaal en dacht er toen pas aan om te vragen of het ook betaalde.
Ja hoor, het voorschot was 50 euro.
Zo, nou snapt u een beetje hoe het zit met die grote auto. Misschien ziet u zelfs beelden voor u van een huis aan de Zuidfranse kust en een jacht dat ligt te dobberen. Niet te wild dromen, want we hebben de overhead nog. Daarover de volgende keer. (maart 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Uitgever worden (1): afdakwoning

Ik had nooit verwacht dat ik het ooit zou zeggen, maar hier komt het: mijn waardering voor uitgevers is de laatste weken sterk toegenomen. Ik begrijp ook waarom uitgevers grote auto’s hebben en zelden in een afdakwoning huizen.
In een zeer onregelmatig serietje zal ik er meer over zeggen. Alles op basis van ervaring.
Allereerst: hoe word je het, uitgever.
Het antwoord is eenvoudig. Loop naar de straat, roep: ‘Ik ben uitgever’ en het is voor elkaar. Echt waar, meer is het niet. U bent uitgever als u zich uitgever waant.
De problemen komen erna.
De naam. Kun je lang over denken, maar waarom zou je het doen. Pak een mooi woord, of een naam of een mooi woord en een naam, het kan niemand behalve u iets schelen.
Ik had voor mijn eigen uitgeverij binnen tien seconden: ‘Zwarte Zwaan’, de naam van een project dat mijn zoon jaren geleden bedacht. Hij sloot het na een tijdje af. De naam bleef over, evenals een bruikbaar vignet.
Er zat dus schot in de zaak. Naam en vignet voor elkaar binnen een half uur.
Een auteur had ik ook.
Mezelf. Ik zag soepel lopende honorariumbesprekingen voor me en besloot dat het bij één auteur zou blijven.
Ik herhaal: één auteur.
Enkele weken geleden meldde ik in een column dat ik een uitgeverij zou beginnen en meteen kwamen er mailtjes van mensen die een manuscript wilden sturen.
De nood is hoog in dit land. Iedereen schrijft en wat moet je daarna.
Niet aankloppen bij Zwarte Zwaan. Niet doen, echt niet.
Boeken had ik ook. Eind mei verschijnt ‘Prijsschieten op een premiejager’, deel 52 van de Bob Evers-serie waarvan Willy van der Heide de eerste 32 delen schreef. In dezelfde maand komt de herdruk van deel 51: ‘Clandestiene streken op een cruiseschip’. Dit najaar verschijnt ‘De loverman’, over ‘de mensen die neuroloog Ernst Jansen Steur zijn gang lieten gaan’ en waarover De Bezige Bij/Cargo zei: ‘Prachtig boek, maar niet commercieel genoeg.’
Dat laatste zit nog. Weet u eigenlijk wat het drukken van een boek kost?
Weinig. Heel weinig.
Daarover volgende keer. Dan leest u ook meer over mijn stijgende waardering voor uitgevers en hun grote auto’s. (maart 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Die vent

Een paar weken geleden schreef ik het stukje ‘Nietwaar’. De naam Sylvia Witteman kwam er in voor en dat bleek een voltreffer. Ze was niet zo blij met de column als ik had gehoopt, maar ze toonde klasse en zette het op twitter. Of deed iets waardoor twitteraars het konden lezen.
Het leidde tot enige heen en weer geschrijf, precies zoals dat hoort, een beetje duw- en trekwerk, een paar volgers die lieten zien hoe snedig ze zijn, verspreiding van een paar namen, aandacht.
Mooi werk, zo doen wij columnisten dat, zo houden we onze naam op de tongen en het aantal volgers op peil.
In dit geval leerde ik iets.
Dat ik, geloof ik, ruzie heb met een collega-schrijver. Ik zal de paar regels eerst citeren dan weet u waar ik het over heb.
‘Saskia Noort. o God, die vent. Die wil mij ook al tien jaar vertellen hoe je thrillers hoort te schrijven. De vleesgeworden verzuring.’
Ruzie, daar had ik het over. Je zou zeggen dat ik het heb met Saskia Noort. Ik wist daar niets van en het is handig als je dat soort dingen even weet, maar er zijn mensen die een  ruzietje graag voor zichzelf houden … tot het ze te veel wordt.
Jaren geleden deed ik mee aan het tv-spelletje Herexamen. Ik zat in een team met Saskia Noort en René Appel. Die dag hebben we elkaar gesproken. Het was de eerste, en de laatste keer. We zijn zeer waarschijnlijk daarna nog wel een of twee keer onder hetzelfde dak geweest, maar ik weet niet of we in elkaars richting hebben gekeken. Ik kan geen gezichten onthouden dus het is mogelijk.
Ik geloof niet dat ik de naam Saskia Noort heb genoemd in een stukje dat ging over beter schrijven, maar ik word ouder en het geheugen begint zijn zegenrijke werk te doen. Ik heb wel in een column (‘Gouden lul’, zie elders op deze website) iets gezegd over de recensente van De Volkskrant die een heel lullig stukje had over het laatste boek van Saskia Noort. De recensente liet zien hoe slim ze was ten koste van het boek en dat leek me geen taak van een recensent.
Maar wel boos. De recensente misschien, Saskia zeker.  Die genadeloos toeslaat en mij, die in brede kring bekend staat als de Lachebek der Lage Landen, verzuring toedroomt.
Omdat ze denkt dat ik haar schrijven wil leren. Dat wil ik helemaal niet. Haar niet en iemand anders niet. Want dat is nou net het mooie van schrijven. Dat iedereen voor zichzelf het wiel zit uit te vinden, de een met als basis journalistiek, de ander met in het hoofd een masterclass schrijven (dat is pas erg) of de adviezen van iemand uit de buurt die ooit heeft gepubliceerd.
Daarom zijn er ook zo veel genres. Omdat er niet één persoon of instantie is die het anderen voorkauwt. Saskia heeft succes bij het grote publiek, ik bij jury’s. Ik twaalf nominaties, zij twaalf miljoen lezers/euro’s, kies maar. Als we een jaartje ruilen kan zij zien hoe leuk nominaties zijn en kan ik mijn lopende onkosten dekken en uitgeverij Zwarte Zwaan financieren.
Dat ruilen zal helaas niet doorgaan, want we schijnen ruzie te hebben. Of toch niet? Is er misschien sprake van een vergissing? Een persoonsverwarring? Gewoon algemene ongerichte blinde haat?
Eigenlijk denk ik, en nu moet ik voor mijn slotzin afdalen in de kruipruimte van stijl en goede smaak, dat die griet gewoon een beetje in de war is. (maart 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Nietwaar

Columns schrijven is leuk, ik heb dat op deze plaats al vaker beweerd. Als je er slag van hebt dan is het schrijven van een column werk van niks. Beetje handig formuleren, paar aardige zinnetjes, ideetje in de laatste alinea, klaar. Columns zijn niet lang en langer dan een half uurtje doe je er echt niet over, maar als je liegt dat je er de hele dag aan hebt gewerkt dan gelooft iedereen je. Veel mensen denken dat columns schrijven lijden is en lijden mag lang duren.
Columns lezen is vervelend, vooral als je weet hoe makkelijk het is om ze te schrijven. Vaak ontbreekt zelfs het ideetje in de laatste alinea en is het met de leuke zinnen behelpen.
Erger nog, soms staan in columns woorden die er niet in mogen staan. Nooit. Onder geen beding.
Het ergste woord is nietwaar.
Nietwaar vraagt om instemming. Sterker: het smeekt om instemming.
‘Want met kinderen weet je het nooit, nietwaar.’
De lezer moet dan blijkbaar roepen: Wel waar, wel waar, met kinderen weet je het inderdaad nooit, goed hoor columnist dat je daar op wijst, uit mezelf was ik er niet achtergekomen.
In een column -dat vergat ik hierboven even- hoort ook iets van een mening te staan. Niet de mening van een vriend, de buurman, een politieke partij of -de ergste aller meningen- die van het gezonde volksgevoel, maar de mening van de columnist.
Die mening is persoonlijk, een goede columnist is eigenwijs.
Die maalt niet om de mening van een ander.
Die zet aan het einde van een zin niet nietwaar omdat hij om bijval smeekt.
Iemand die nietwaar in een stukje schrijft is geen columnist.
Een columnist mag liegen. Hij wil iets beweren en daar mag hij alles bij gebruiken, hij gaat zijn gang maar.
Iemand die doet of hij columnist is die is gewoon een leugenaar. Hij is een voorliegpersoon en waarom zou ik daar stukjes van lezen.
Dag, Sylvia Witteman, het ga je goed, maar ik zal je voortaan negeren. (februari 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Zwarte Zwaan

Ineens had ik niets meer te maken met een uitgever. Het was geen verrassing, want ik had het aan zien komen. Slechte tijden bij Cargo. Andere directeur, andere hoofdredacteur, andere redacteur. Ineens zat er roest op de onderlinge communicatie en was het afgelopen met wat ik aan de uitgeverij het meest waardeerde: de absolute vrijheid van de auteur. Dat hoort ook zo, absolute vrijheid, maar niet-auteurs denken daar soms anders over.
Een jaar geleden kreeg ik de vraag: als je met een nieuw boek een eind op dreef bent zouden we dan mogen lezen wat je hebt gemaakt? Van mij mag zoiets altijd, maar ik had de vraag nooit eerder gehoord, echt helemaal nooit, en ik schrijf al een poosje. In juni vorig jaar stuurde ik de eerste versie van ‘De Loverman’, een boek met als ondertitel: ‘Afrekening met de mensen die neuroloog Ernst Jansen Steur de hand boven het hoofd hielden’. Een misdaadroman met veel feiten.
Er kwam geen enkele reactie, ook niet na het mailtje: heb je het wel ontvangen?
Ik maak altijd eerst een vlotte versie en herschrijf daarna veel. Eind september stuurde ik de tweede versie.
Geen enkele reactie.
Ik geloof in het geen nieuws goed nieuws. Het totale zwijgen moest zijn ontstaan door absolute perplexheid: zo’n prachtig boek, wat moet je daar nu voor kritiek op hebben.
In december was De Loverman af. Ik stuurde het naar Cargo en kreeg een mail met verzoeken.
Met wat?
Verzoeken. Of dit er in kon, of eventueel dat, dan zou het beter verkopen.
Er was één suggestie die hout sneed, eentje van het soort dat een schrijver van een goede redacteur mag verwachten: valt die figuur op dat punt nog iets beter uit te werken?
Altijd nuttig, goede suggesties. Eind januari was De Loverman nog affer.
Een week nadat ik de tekst had opgestuurd kwam ‘t, precies op de dag dat ik mijn twaalfde nominatie kreeg en wie door verschillende jury’s twaalf keer wordt genomineerd kan bijna geen beroerde schrijver zijn, denk ik wel eens stiekem. Het werd een gesprek in de wij-vorm. Als iemand tegen je gaat praten namens ‘wij’ dan moet je oppassen. Wij is ongrijpbaar. Wij zijn er twee of 37. Of één, die in het meervoud praat om zich in te dekken.
De ‘wij’ van Cargo vonden De Loverman een mooi boek. Een heel mooi boek. Maar of het commerciëler zou kunnen.
Ik wist niet wat ik hoorde. ‘Als je ervoor kunt zorgen dat Ernst Jansen Steur een groot aandeel krijgt dan kunnen wij er veel meer mee.’
Misschien wel tot en met De Wereld Draait Door, dacht ik, het Walhalla van iedere schrijver.
Zover is het dus gekomen. Het is vorig jaar behoorlijk goed gegaan met De Bezige Bij, maar slecht met Cargo en wanhoop klonk door in elke zin. Zonder commerciële ingrepen konden ‘zij’ het boek niet uitgegeven.
Ik dacht: stop De Loverman waar de zon niet schijnt, maar zei: ‘Gooi het boek maar weg.’ En schakelde meteen over naar Plan A waarover ik heb geschreven in de column ‘Print on demand' die u hier onder kunt vinden. Plan A heb ik ontwikkeld na het failliet gaan van uitgeverij De Eekhoorn die de Bob Evers-serie uitgaf. Het voorziet er in dat ik deel 52 zelf op de markt breng, al dan niet samen met een uitgever.  En als het lukt met ‘Prijsschieten op een premiejager’ dan lukt het ook met ‘De Loverman’.
Ik word dus uitgever, het enige waar ik nog mee zit is de naam. Bij de Kamer van Koophandel sta ik ingeschreven onder De Zwaan Boek, maar ooit begon mijn zoon een project onder de naam Zwarte Zwaan. Ik heb het vignet nog, dat scheelt werk en de naam past bij deze sombere tijden. Kijk over een maand of wat dus uit naar uitgeverij Zwarte Zwaan. Prachtboeken. (februari 2013)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Rampenzender

De stroom viel uit en Radio Oost werd rampenzender.
Daar valt nog wel even over na te praten.
De stroom was weg, evenals de kabel, de vaste telefoon en de mobiele telefoon, maar evenzogoed hoorde ik over mijn radio-met-batterijen elke tien minuten dat er ‘meer informatie’ te vinden was op de website van Radio Oost.
Dat valt niet mee zonder computer.
Er waren verslaggevers op pad en die deden hun best. Ze spraken met omstanders, met mensen van Enexis die niets wilden zeggen en met de burgemeester die ook niet heel veel wist. Er was er ook een verslaggever in een café waar het best wel gezellig was met die kaarsen al werd het bier wel langzaamaan lauw dus gevreesd moest worden voor het omslaan van de stemming.
23000 Aansluitingen hadden geen stroom, het noorden en oosten en een deel van het centrum.
Welk deel van het centrum. Waren de paar winkels in het station open? Konden de bioscopen films vertonen? Ging de toneeluitvoering in de schouwburg door, en zo ja, was er dan licht in de parkeergarages of waren dat donkere holen die uit veiligheidsoverwegingen waren afgesloten.
Zondag zag ik dat de schouwburg zaterdag via haar website had meegedeeld dat de voorstelling door ging, maar dat las ik dus toen ik mijn kaartjes al had verscheurd.
Het zijn kleine dingen, maar als je rampenzender wilt zijn verstrek dan niet eindeloos hetzelfde soort informatie, maar vraag je af wat je zelf wilt weten als je afgesloten bent van computer en telefoon.
En hou het een beetje vol.
Rond negen uur had burgemeester Den Oudsten gezegd dat iedereen stroom zou hebben tussen twaalf en twee. Radio Oost vond het toen wel genoeg en ging over op de gebruikelijke blaartrekkende muziek.
Terzijde: als je als rampenzender gaat fungeren zoek dan muziek uit waar de vullingen van in de kiezen blijven zitten, dat luistert prettiger.
Een paar minuten over twee ging de lamp in de kamer aan. Ik was halverwege de trap toen ze weer uitging. En uitbleef tot vier uur. Te beweren dat de storing tot twee uur duurde, zoals Tubantia op de voorpagina deed, is dus bezijden de waarheid.
Natuurlijk was de stroomstoring geen ramp. Ze was een erg vervelende verstoring van het dagelijks leven. Afgaande op mijn ervaring als inwoner die afgesloten was van alle communicatiemogelijkheden behalve een batterijradio zeg ik: laat er alsjeblieft in Enschede nooit meer (ik denk nu aan de vuurwerkramp) een echte ramp plaatshebben. Radio Oost en de gemeente zijn er niet aan toe. (januari 2013)

 

Print on demand

Altijd hetzelfde: ik schrijf een paar maanden, doe mijn vingers pijn, beloof me zelf dat ik ophoud en krijg een idee dat te mooi is om te vergeten. Dus schrijf ik het op. Daar gaan we weer.
Het ergst zijn de ideeën voor een Bob Evers-boek. Voor de jonkies zal ik dit toelichten. Bob Evers is een jongen met als vrienden Jan Prins en Arie Roos. Willy van der Heide schreef 32 delen, kreeg ruzie met zijn uitgever en ging dood. Precies de goede volgorde als u het mij vraagt, maar de fans van Bob Evers namen er geen genoegen mee en vroegen om meer. De uitgever kwam bij mij en ik zei tegen hem: verder dan deel 50 ga ik niet, straks ben ik 82 en bedenk ik deel 84 van een serie boeken voor kinderen.
Helaas kreeg ik weer een stel ideeën en maakte ik toch deel 51:  Clandestiene streken op een cruiseschip. Daarna bedacht ik een opzetje voor deel 52, Prijsschieten op een premiejager, en begon ik alvast met de uitwerking. Toen ging de uitgever failliet. Ik schreef de curator en vroeg hoe het zat met de royalty’s van de delen tot en met 51. Ik kreeg geen antwoord, waarschijnlijk wist de man niet wat royalty’s zijn. Ik dacht: a. barst jij maar, b. ik maak ‘Prijsschieten op een premiejager’ toch af en c. ik ga het zelf wel uitgeven.
Au. Domme gedachte, dat c. Maar wel een hardnekkige, dus ging ik kijken hoe dat moet, zelf uitgeven.
Ik kwam bij print on demand en toen werd het leuk. Ik zag ineens teksten uit een mij onbekende wereld.
‘Goed dat je op deze website terecht bent gekomen. Bij ons kun je met je boek altijd terecht. Jouw boek verdient na al het werk dat je erin hebt gestoken, een kwalitatief perfecte finishing touch.’
‘We zijn gek op boeken en we ruimen ook graag een plaatsje in voor dat van jou. Je hebt er hard aan gewerkt om het zover te krijgen. Nu het af is, kun je het aan ons voorleggen. Stuur ons je manuscript gerust toe. We kijken er graag naar, en je krijgt altijd een constructief oordeel van ons.’
’We weten dat veel auteurs zich onzeker voelen. 'Is mijn boek wel goed genoeg?'  Ze moeten dan een drempel over voordat ze ons het manuscript toesturen. Heel vaak zijn we blij dat ze het lef hebben opgebracht. De manuscripten die we lezen zijn vaak beter, veel beter dan de auteurs zelf denken.’
Zo heb ik een uitgever nog nooit horen praten. Ik heb ook nooit het gevoel gehad dat ze vinden dat veel beginnende auteurs zich onzeker voelen. Beginners horen tante Annie zeggen dat het boek prachtig is, het beste dat ze ooit heeft gelezen en dat de rest van de wereld er met smart op zit te wachten. Dus sturen ze het op, waarna uitgevers meestal vaardig uitleggen dat het manuscript te slecht is voor woorden en of je geld wilt sturen voor postzegels, want anders krijg je de rotzooi niet eens terug.
Bij bedrijven die printen on demand pakken ze de zaken anders aan. Daar werken alleen maar zachtaardig, begripvolle mensen. Lieverds. Zoveel lieverds dat ik argwanend werd en mezelf vragen ging stellen. Wat moest ik in die wereld vol bemoediging en troost. Hoe groot was de kans dat ik me er in thuis zou voelen?
Voorlopig doe ik dus niets. Maar de delen 51 en 52 van Bob Evers zijn de delen 1 en 2 van een trilogie en de ideeën voor deel 53 buitelen al over elkaar in mijn hoofd. Daar komt hoofdpijn van dus ik zal aan de slag moeten. Zo gaat dat als je schrijver bent. Als het buitelt in je kop moet je schrijven. Altijd hetzelfde. (november 2012)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Treinkaartje

Het kan nog steeds: je loopt naar het station en koopt een kaartje. Stukje papier waarop de datum staat, de bestemming en de klasse waarvoor je hebt gekozen. Werkt al tientallen jaren uitstekend. Had je een kaartje en was er een reden om toch thuis te blijven dan gaf je het aan iemand anders.
Tegenwoordig hebben we de e-ticket. Dat is makkelijk voor ons, zegt ns, want nu hoeven we niet in de rij om te foeteren tegen een kaartjesmachine die eventjes niet werkt.
Een e-ticket is persoonlijk. Waarom weet ik niet, maar je moet een naam invullen. Niet zomaar een naam, maar je eigen naam precies zoals die in je paspoort staat of op je rijbewijs. De e-ticket is persoonsgebonden en dat geeft ns het recht om je lastig te vallen.
De man naast me had een kaartje op het perron gekocht. Hij kreeg een knipje.
Ik had een e-ticket.
‘Mag ik uw rijbewijs even zien?’
‘Waarom? Het is gewoon een kaartje waarvoor ik heb betaald.’
‘Het staat er op, meneer. Rijbewijs of paspoort.’
‘Als ik nu eens heb gewisseld met de meneer naast me, wat dan?’
‘Dan krijgt u een boete. Rijbewijs graag, of paspoort.’
De conducteur bestuurdeerde mijn paspoort en de e-ticket en hij nam er de tijd voor. Ik vroeg me intussen af hoe het toch komt dat er tegenwoordig zoveel meer agressie is in treinen.
‘Beseft u dat als veel reizigers e-tickets kopen ns een stel werknemer kan ontslaan?’ vroeg ik toen de conducteur was uitgestudeerd.
‘Ik doe mijn werk, meneer.’
Dat was waar en dat zei ik. Hij kon het niet helpen dat bij ns mensen werken die het spoor bijster zijn geraakt.
De man naast me zei: ‘Ik heb ik gereisd met e-tickets, maar zie er tegenwoordig van af omdat ik dat gedonder met paspoorten zat ben.’
‘Ga ik ook weer doen,’ zei ik. ‘Zo lang mogelijk, maar ik vrees dat ze bij ns last hebben van het vliegtuigensyndroom: over een poosje moeten we anderhalf uur voor vertrek aanwezig zijn en onze bagage laten controleren.’
‘Als we dan onderweg ook maar weer koffie krijgen,’ zei de man naast me, ‘en een verwarmd pizzabroodje.’
We vreesden allebei dat het daar niet van zou komen en spraken de rest van de reis naar Schiphol over de voordelen van de auto. (november 2012)

 

Kill the computer

In Italië werkt niks. Dat is je eerste indruk. De bagageband op het vliegveld loopt om de minuut vast, het kaartje voor de trein komt niet uit de machine, het afstempelen op datum is onmogelijk en op de borden staat het verkeerde perronnummer.
Iedereen vindt dat best. Dat is je tweede indruk. Een man in overall gaat op de bagageband staat en geeft elke vastgelopen koffer een schop, een meneer in uniform schrijft met de hand je treinkaartje uit, het afstempelen gebeurt met een kniptang die een deukje maakt en werkloze Italianen dragen je koffer naar het goede perron en hopen op een paar euro.
Goed systeem, en dat het lang moge werken.
De man achter de balie van Alitalia op de luchthaven in Rome maakte daar geen geheim van. Hij was de Italiaanse broer van Thomas van Luyn en hij had een even vrolijke lach. ‘Rotcomputers’, zei hij opgewekt in uitstekend Engels nadat we vergeefs hadden geprobeerd in te checken. ‘Op termijn zorgen ze ervoor dat we allemaal worden ontslagen.’ Hij maakte een gebaar naar zijn collega’s. ‘Allemaal. Vandaag is het mijn tweede werkdag. Begin van het jaar heb ik drie maanden gewerkt. Daarna zat ik zes maanden thuis. Met een vrouw en twee kinderen. Armoe. Nu heb ik weer een contract voor drie maanden. Daarna zit ik opnieuw thuis te wachten. Misschien komt er een nieuw contract, misschien niet.’
Hij maakte de instapkaarten klaar met een snelheid waar geen computer tegen op kon en ging er eens goed voor zitten. De rij was lang, maar hij zat er niet mee. ‘Zo gaat dat tegenwoordig. De maatschappij zet een stel computers neer en daarop moeten u en alle anderen ons werk doen. Ik zit hier alleen nog omdat die dingen elke keer vastlopen.’
Ik keek achterom. Tientallen mensen keken boos naar ons.
De broer van Thomas keek mee en knikte. ‘We zijn blij dat niks het doet in Italië. Daar worden we door gered.’
Hij ging op dit onderwerp door en na een paar minuten vatte ik zijn verhaal samen.
‘Wat we dus moeten doen is die machines vermoorden.’
‘Yes,’ zei hij vol overtuiging. ‘Kill those damn machines.’ Hij glimlachte, gaf me een hand en wees.
Volgende klant. (november 2012)

 

Gemene recensies

Een citaat uit een oproep van Crimezone: ‘Engeland is al dagen in de ban van een reeks onthullingen die schadelijk zijn voor de geloofwaardigheid van recensies …’
In de ban. Dagenlang.
Ik heb een paar kennissen in Engeland. Ik mailde: ‘Meteen zeggen: waar zijn jullie al dagen van in de ban.’
De antwoorden kwamen niet in de buurt van de ‘geloofwaardigheid van recensies’.
Ik lichtte ze in over het mailtje van Crimezone en de reactie was: ‘Heu? Waar heb je het over.’
Niet een van de kennissen was in de ban of van plan alsnog in de ban te geraken.
Het kon ze, samengevat, niet ene moer schelen wie wat over het boek van wie schreef.
Zo hoort het ook.
Leuk hoor, recensies, maar zolang elke halve zool voor, ik noem een voorbeeld, Bol.com alles over elk boek mag en kan schrijven, raad ik schrijvers aan recensies niet al te serieus te nemen.
Een brief ondertekenen waarin staat dat wij, schrijvers, eerlijke recensies willen is zoiets als inbrekers vragen vooral niet met hun vingers aan de spullen van anderen te zitten. Als ik inbreker was zou ik meteen tekenen, mijn koevoet grijpen en op pad gaan.
Zo’n brief, zou dat echt prutsers, oplichters, gemankeerden en zielenpieten tot inkeer brengen? Ik geloof daar niet zo erg in en daarom zult u mij niet bij de ondertekenaars zien.
Het streven is schoon, dat geef ik toe, maar enige heilzame werking mag je niet verwachten.
Misschien moeten we ons gewoon niet al te druk maken. Recensies, ach. In Trouw las ik enkele jaren geleden over ‘Duivelsrug’ dat de recensente al gauw schoon genoeg had van de eindeloze achtervolging. In het boek zit geen achtervolging. Ik heb het nu dus over Trouw, niet het medium met de allerslechtste naam.
Lach wat om dat soort onbeholpenheid en flauwekul en vraag je af of we in de wereld van misdaadschrijverij met boeken vol slachtpartijen, verminkingen en psychologische oorlogsvoering de moeite moeten nemen om ons op te winden over een beetje gemeenheid rond een stukje over een boek. (september 2012) 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

De content dat zijn wij, de schrijvers

Ik had, om mijn zinnen te verzetten, een Bob Eversboek geschreven. ‘Prijsschieten op een premiejager’, deel 52 van de roemruchte serie over de jongens Bob Evers, Jan Prins en Arie Roos waarvan deel 1 stamt uit de jaren veertig. (‘Ben je dan al zo oud, Peter?’ ‘Net niet, zoek op internet maar op hoe het zit.’) De boeken kwamen uit bij De Eekhoorn, maar die ging eind vorig jaar failliet. Op Facebook schreef ik dat ik nog niet wist wat ik met deel 52 aan moest en meteen kwam er een reactie van een collega-schrijver. ‘Naar internet,’ zei hij, ‘want daar ligt de toekomst.’
Hij zei nog veel meer en een deel wil ik u niet onthouden. Zie wat volgt daarom niet als een column, maar als jatwerk waar van te leren valt.
Hij schreef: ‘Amazon.nl komt binnenkort en dan gaan alle ebookinitiatieven op de helling.’
Na die zin kwam hij los, en goed ook. ‘De meeste Nederlandse uitgevers zijn in de jaren tachtig blijven steken; het is toch totaal bezopen dat auteurs nog steeds maar 10 procent royalty’s krijgen. We hebben een digitale revolutie achter de rug, we leveren de boeken praktisch kant en klaar aan, en nog altijd is de betaling hetzelfde als 30 jaar geleden. Ze durven zelfs zo’n zelfde percentage te bieden voor ebooks waar ze verdorie nauwelijks kosten aan hebben.’
Het bracht hem bij de prijs van eboeken aan de hand van een van zijn vertalingen. ‘Het boek was 19,95 geprijsd en het ebook 17,95. Voor een bestandje op een e-reader, een mobieltje of een pc. Kijk eens in Engeland en Amerika: daar zijn ebooks ongeveer eenderde van de prijs van een fysiek boek en zelden duurder dan een tientje. Heb ik het daarover met een Nederlandse uitgever of boekverkoper dan zegt hij: Ja, dat is Amerika, daar is alles anders. Nee! Echt niet. Hier gaan de prijsmechanismen hetzelfde werken als in de VS, zoals ze eerder hetzelfde hebben gewerkt in de muziekindustrie.’
Ik kan het niet onderbouwen, maar op het gevoel zeg ik: de collega heeft gelijk. Zo zal het gaan. En misschien nog een stapje verder. Lees de volgende zinnen: ‘Een uitgever had het onlangs tegen mij over de problemen in de boekhandel en zei: Blij dat wij aan de content-kant zitten. Ik dacht: nee, jongen, dat zit jij helemaal niet, wij auteurs zitten aan de content-kant.’
Over die laatste zinnen ga ik eens zitten nadenken en misschien kom ik er op terug. Als ze waar blijken dan sneuvelen eerst de boekwinkels, en dat is gaande, en daarna de uitgevers. Dan zijn wij, schrijvers, op onszelf aangewezen. Misschien is dat slecht voor luie bliksems als ik die eigenlijk alleen maar willen schrijven, maar ik vrees dat we allemaal gedwongen worden er over na te gaan denken. En diep ook. (april ’12)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Je mooie hoofdje

In het stapeltje dat moet wachten tot ik klaar ben met een boek en aan klein spul begin om mijn hoofd leeg te krijgen lag een literaire thriller waar een lezeres een opmerking over had.
Ze had een zin aangestreept en vroeg: ‘In welk jaar is dit geschreven?’
Ik zal eerst de zin citeren dan krijgt u ook de kans om een eind weg te blunderen. De zin is door de schrijver niet geestig of satirisch bedoeld.
‘Breek daar je mooie hoofdje maar niet over, liefje.’
Ik zat er een jaar of veertig naast.
De zin komt uit ‘Stille blik’ van Peter Robinson die het boek in 1987 schreef.
Erger is dat het in 2005 werd vertaald. Zeven jaar geleden durfde iemand op te tikken: ‘Breek daar je mooie hoofdje maar niet over, liefje.’
Misschien is het een letterlijke vertaling en is Robinson zichzelf in 1987 even niet meester geweest: ruzie thuis, financiële nood, diepe inzinking, aanval van drie soa’s. Dat soort dingen kan gebeuren maar er had in het van-manuscript-tot-boek proces iemand moeten zijn die de man tegen zichzelf in bescherming had genomen, in dit geval de vertaalster. Een vrouw? Ja, dat ook nog.
De lezeres die me op het boek wees zei: ‘Ik heb het meteen terzijde gelegd en ik raak het niet meer aan. Vind je dat gek?’
Nee, dat vind ik niet gek. (april ’12)

 

Recensentenprijs

Wat ben ik blij dat ik op tijd een prijs voor recensenten heb bedacht. Oké, ik geef toe dat het idee en de naam ‘Gouden Lul’ van Peter Kuijt zijn, maar hij zag een prijs voor schrijvers voor zich en ik iets moois voor recensenten. Er waren al veel prijzen voor auteurs, maar de recensenten kwamen er bekaaid af en omdat ik het beste met ze voor heb vond ik dat de ‘Gouden Lul’ een hebbedingetje zou moeten worden voor de dapperen die zich door te veel boeken ploegen en er nog over moeten schrijven ook.
Stel nou dat de ‘Gouden Lul’ niet was bedacht, hoe groot was dan de kans dat we de nieuwe Engelse gekte zouden overnemen? In Groot-Brittannië is sinds kort ‘The Hatchet Job of the Year Award’ voor de ‘kwaadste, scherpste of grappigste’ recensie.
Lieve hemel.
Het kan zijn dat Engelstalige recensenten weg weten met zo’n prijs, maar in ons land wordt hij vrijwel zeker het totale bankroet van de boekenstukjes. Het gaat een wedstrijd worden in wie het best kan afzeiken, daar ben ik zeker van. Afzeiken in de meest gevatte en puntige formuleringen waarbij de humor niet mag ontbreken. Door mensen die de lach niet aan hun kont hebben hangen.
Er valt veel te zeggen over recensenten, (en ik heb mijn deel meer dan bijgedragen met als gevolg dat ik hier en daar voor geen goud meer wordt besproken, want veel recensenten zijn niet helemaal ongevoelig voor milde kritiek) maar niet dat de humor van hun stukjes afdruipt. Gelukkig maar. Als het er niet inzit dan zit het er niet in en wee de dag waarop een zwartgallige natuur overschakelt op grappen omdat hij een prijs in het verschiet ziet. Of denkt: tja, het is een keurig boek en ik kan er een keurige recensie over schrijven, maar dat doe ik niet, want ik wil ook wel eens waardering en daarom ga ik doen of dat boek het ellendigste ooit is, want over ellende is het makkelijk kwaad of scherp schrijven.
Voor we het weten doet het boek er niet meer toe. Dat denk ik nu al wel eens, maar lulligheid is vaak alleen een teken van onbekwaamheid. Dat zeg ik natuurlijk niet hardop, want voor ik het weet is er weer iemand die zich aangesproken voelt.
Die ‘Hatchet Job’ moeten we niet hebben, daar komen ongelukken van.
Dan toch maar de ‘Gouden Lul’, de prijs voor vakmanschap, te beoordelen door auteurs. De plannen zijn nog niet helemaal uitgekristalliseerd, maar het moet een prijs worden voor roem, niet voor geld. Recensenten krijgen toch al meer dan voldoende betaald voor de paar regels die ze over een boek schrijven en waarvan de meeste zijn overgenomen van het achterplat. (januari 2012)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Gouden Lul

In haar recensie van ‘Koorts’ geschreven door Saskia Noort zegt Ineke van den Bergen in De Volkskrant: ‘Voor het eerst een volledig geslaagde ‘thruller’ gelezen. Een subgenre van deze tijd: thriller met trullen.’
Had ik blijkbaar een heel subgenre gemist.
Dat kan, ik mis vaak wat, dat heb je als je schrijft: je zit achter je computer en je denkt en tikt, terwijl achter je rug een geheel nieuw subgenre tot ontwikkeling komt.
Nu mag ik met regelmaat achterlopen, het betekent niet dat ik vies ben van enige bijscholing.
Omdat ik geen e-mailadres van Ineke van den Bergen heb besloot in Peter Kuijt in te schakelen. Hij verzorgde de misdaadquiz op het 25-jarig jubileum van het GNM, het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs. Als je dat mag doen word je geacht alles van thrillers te weten.
‘Peter: hoe zit dat met de thrullers?’
Hij wist het niet, de arme.
Maar hij deed wel wat ik had moeten doen, hij pakte de Van Dale.
Trul:
1. schijf
2. benaming voor enige soorten baksels
3. vleinaam, synoniem voor troel
4. (scheldwoord) goedgelovige, slordige, onhandige, trage vrouw
Hij dacht dat het ging om punt 4 omdat in het boek ‘heel wat goedgelovige mutsen voorkomen’.
Ik aarzel. Ik ben geen kenner van de boeken van Saskia Noort en ik heb ‘Koorts’ niet gelezen, maar het feit dat in boeken mutsen voorkomen is niet bepaald nieuw en als het tot een subgenre had geleid dan was dat zelfs bij mij wel bekend geweest.
Het lijkt er een beetje op dat de recensent een los idee had en besloot zichzelf een trede hoger op de ladder van het recensentendom te plaatsen door het subgenre thruller in te voeren. Want hoe gaat zoiets: wie niet nadenkt neemt zo’n woord klakkeloos over en voor je het weet sta je over een poosje in het zonnetje als iemand die een waardevolle bijdrage leverde aan de ontwikkeling van de misdaadliteratuur.
Peter Kuijt kwam ook nog met een suggestie: Stel dat voor de beste thruller ‘een prijs wordt bedacht, moet de winnares –winnares, want mannen schrijven niet over slordige vrouwen- dan worden bedacht met de Gouden Lul voor de beste thruller?’
Nee, dat moet niet.
Die Gouden Lul is briljant, maar hij moet naar een recensent; ze verdienen een eigen prijs. Als we het handig aanpakken krijgen we Saskia Noort zo ver dat ze in de jury gaat zitten.

PS. Aan het einde van de recensie zegt Ineke van den Bergen: ‘Vijfsterrenthruller, eensterrenthriller’.
Als ik de uitgever was zette ik zaterdag een advertentie op de voorpagina van De Volkskrant. ‘Koorts, vijf sterren in deze krant.’ Recensenten klagen wel eens dat ze door uitgevers in advertenties slordig worden geciteerd, maar sommige inkoppertjes zijn te simpel om te negeren. (november 2011).

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

  

Indruk maken

Een paar maanden geleden vroeg de bibliotheek in Hengelo aan een aantal misdaadschrijvers om voor een blog een stukje te schrijver over een auteur die indruk had gemaakt.
Ik had net een paar boeken van Robert B. Parker gelezen en koos hem uit. Als ik de laatste van Hiaasen had gelezen was hij het geworden en als ik net De Fazantenmoordenaars van Adler-Olsen onder ogen had gehad dan had ik die schrijver gekozen. Je moet bij verzoeken niet te nauw kijken. Ze worden nooit betaald, er is bijna altijd haast bij en als je je werk hebt gedaan krijg je een kort bedankje en hoor je verder nooit meer iets.
Een tijdje later kreeg ik een mailtje van Tomas Ross die zei dat het hem niet lekker zat dat ik, net als, op hem na, alle anderen, een buitenlanders had gekozen. Waarom niet een Nederlandse collega? In Nederland worden toch heel mooie boeken geschreven?
Hij had gelijk. In Nederland verschijnen puike misdaadromans. Het is een beetje jammer dat het grote publiek er nog niet achter is en een flink deel van de recensenten ook niet, maar ze zijn er wel.
Ross had Joop van den Broek uitgekozen en daar bedierf hij zijn statement wel een beetje mee. Mooi hoor, een Nederlander, maar als je voor een dode kiest wiens boeken alleen nog op rommelmarkten te verkrijgen zijn dan geef je me niet het gevoel dat je veel ziet in de huidige misdaadschrijverij.
Een dode schrijver als voorbeeld, ik moest er om lachen.
Tot ik hoorde dat Robert Parker uit het leven is; zo zeggen ze dat in Twente.
Ik had dus ook een dode schrijver genomen. Ik wist het niet, maar ik had het kunnen weten, want De Spanningsblog had het gemeld.
In geen enkele krant heb ik een stukje over Parker gezien, maar dat kan aan mij liggen, ik lees zelden boekenpagina’s en als ik aan een boek werk, en dat is bijna elke dag, dan trek ik weinig tijd uit voor sites, bloggen en mailtjes. Ik mis vaak iets en een enkele keer betreur ik dat, zoals toen met Parker. Ik zou voor Hengelo een ander hebben gekozen als ik het had geweten.
Misschien wel een Nederlander.
Bijvoorbeeld Felix Thijssen, en man met veel gevoel voor humor, een prachtige stijl en een rijke fantasie. Voor mij is Felix een topper, en hij leeft ook nog.
Goed zo, Tomas? (oktober 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Moeilijke tijden

Vorige week ‘Zusjesliefde’ opgehaald bij de drukkerij, samen met mede-auteur Lia Krijnen. De uitgever was er ook. Een uitgever die naar een drukkerij rijdt om dozen vol boeken op te halen, waar zie je dat nog. In mijn geboortestad Meppel. Daar was Larry Iburg van Ellessy en hij bleek in de drukkerij kind aan huis.
Als je over zoiets doorpraat kom je gauw op ‘moeilijke tijden’. Ik schrijf al een poosje, zo’n jaar of veertig, en ik kan me niet herinneren dat ik een uitgever (of een boekenverkoper) ooit heb gehoord over ‘makkelijke tijden’, maar nu zijn ze moeilijk en een uitgever die kosten wil uitsparen haalt zijn  handel zelf op.
Het was niet zo dat Larry het letterlijk zei, maar ik kreeg de indruk dat de kleinere uitgeverijen net een tikkeltje minder zuchten dan de grote. Omdat ze toch al niet verwend waren met grote bestellingen. De grote jongens happen zo gretig mogelijk in de koek en de leftovers zijn voor de kleintjes. De koek is klein geworden, maar kruimels zijn er nog steeds. En soms krijgen de kleine uitgevers te maken met een boekhandelaar die mooie ingevingen heeft. Zoals Heinink in Denekamp. Hij kocht een stapel Zusjesliefdes waar ze bij Ellessy ‘u’ tegen zeiden.
‘Omdat het boek voor een deel speelt in het Lutterzand. Dat ligt toch bij Denekamp?’
Nou en of, en dicht bij Losser, en Ootmarsum, en Oldenzaal, maar het was Heinink die ver voorbij de lengte van zijn neus keek.
De basis van het boek ligt in Enschede, maar daar reageerde niemand. Een paar hoofdstukken spelen zich af in Normandië, maar bij Ellessy hebben ze totnutoe weinig Franssprekende belangstellenden aan de lijn gehad.
Een poosje geleden sprak ik met de eigenaar van een boekwinkel over de ‘moeilijke tijden’.
‘Het enige wat je kunt doen is meedeinen op de golven van de bestsellerschrijvers en goed luisteren naar je klanten,’ zei hij.
In Denekamp is iemand die luisterde en als er meer boekhandelaren komen als hij wordt ‘Zusjesliefde’ vanzelf een bestseller, maar dat schrijf ik natuurlijk uit een schaamteloze drang naar reclame. (Schreeuw om aandacht, ja, maar ik wilde het niet mooi zeggen.)
Waar het me om gaat is dat de boekverkoper die genoegen neemt met bestsellers iedere lezer die meer wil naar Bol.com drijft. Prima hoor, maar word dan niet boos als ik hard ga lachen als je over ‘moeilijke tijden’ begint.

O, ja, ps en terzijde: dat samen een boek schrijven is om de donder niet eenvoudig. De een wacht op de ander, de ander op de een en voor je het weet ben je vier jaar verder. Toch eens vragen hoe andere duo’s het doen. (oktober 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Podiumkunsten

Het gaat niet zo goed met de podiumkunsten en je snapt niet hoe dat kan.
Neem woensdagavond 5 oktober. Een optreden van Paul de Munnik en Maarten van Roozendaal in de Grote Kerk, onderdeel van het Nationaal Muziekkwartier in Enschede.
Ik had kaarten voor de derde rij en dan haast je je niet. Geen enkele reden om rond half acht aanwezig te zijn als je gereserveerde plaatsen hebt. Om tien voor acht was de kerk vrijwel vol. Een mevrouw pakte de kaartjes aan en zei: ‘Het is vrije zit.’
Ik zei: ‘Nee hoor, kijk maar, rij 3.’
‘Dat doen ze nou altijd, maar er zijn hier geen gereserveerde plaatsen. Dat kan helemaal niet in een kerk. Het is vrije zit.’
Het kan best, zorgen voor stoelnummers in een kerk, je moet alleen je werk doen.
De vrije zit beperkte zich tot een paar stoelen op de achterste rij.
Van Roozendaal en De Munnik waren vrijwel onzichtbaar. Ik zag alleen twee bossen haar. Mooi haar, gezond haar, gewassen haar. Maar: haar.
Op een podium stonden drie piano’s, of twee vleugels en een piano, of een vleugel, een piano en een synthesizer. Ik kon het niet zien, maar er stonden instrumenten met toetsen, want de uitvoerenden gingen zitten en maakten geluiden die aan vleugels deden denken. En aan galm, echo en resonantie. Ze gingen er vol in, de twee op het podium, en het leek of twaalf handen tegelijk op hol sloegen.
Een muur van muziek, waar weinig melodie uit te halen was.
Heeft iemand van het Nationaal Muziekkwartier ooit uitgezocht of de kerk tegen vleugels bestand is? Ik denk van wel, en ik denk ook dat het hem geen barst kon schelen.
Na de muziek kwam de zang. Niets van te verstaan, te veel toetsen, te veel galm. Een van de liedjes ging over een vrouw die een hond had, of een hond werd, of iets engs deed met een hond, meer kreeg ik niet mee.
Het gesproken woord ging eveneens de mist in. Voor me zat iemand erg te lachen, maar hij was in mijn buurt de enige.
Om vijf over negen was het pauze. Om zes over negen stond ik buiten, gevolgd door een groep mensen met grimmige gezichten.
‘Geen donder van te verstaan,’ zei een man. Hij trok zijn vrouw mee en liep de stad in.
Het gaat niet zo goed met de podiumkunsten en je snapt niet hoe dat kan. (oktober 2011)

 

De stad en de honden

Mario Vargas Llosa kreeg, bijna een jaar geleden, de Nobelprijs en ik dacht: ik moet ergens iets van hem hebben. Was ook zo. De stad en de honden. In het boek stonden mijn handtekening en het jaartal 1964. Toen ik 20 was las ik cultuur. Canetti, alles van Faulkner, Mailer, de prachtige boeken van Boris Vian, de Russen. Twee, drie boeken in de week, ik leek Martin Ros wel.
Met het vorderen van de leeftijd vertraagde het tempo en toen ik een jaar of vijftig was nam ik het kloeke besluit dat ik alleen nog maar boeken hoefde te lezen waar ik puur plezier aan hoopte te beleven.
Wat een opluchting.
Daar gingen de Russen. Knap hoor, maar als je er te veel van in je bloed krijgt raak je aan de drank. Boris Vian bleef natuurlijk, maar Canetti verving ik door Carl Hiaasen en Faulkner door Robert B. Parker. Op de cultuurladder zal ik zijn gedaald, maar mijn leesplezier nam enorm toe.
Boeken ‘die je moet lezen’, die lees ik ook niet.
Omdat ik niets moet.
‘Dan mis je veel,’ zeggen vrienden. Misschien, maar ik krijg er veel voor terug: juweeltjes die bijna niemand leest. Ik durf de stelling wel aan dat het niet altijd de beste boeken zijn die het meest worden gelezen.
Onlangs nam ik een loopje met mezelf en begon ik aan een roman waarvan er zo veel waren verkocht dat de schrijver er een huis van kon aanschaffen. Is hem gegund, een schrijver moet wonen.
Maar al gauw dacht ik: romans, zijn dat boeken voor Alzheimerpatiënten? Na elke tiende pagina werd het voorgaande herhaald. In het begin zegt de hoofdpersoon dat hij van zijn vrouw houdt. Dat doet hij een keer of zeven, terwijl ik het na twee keer wel doorhad.
‘Uitlezen,’ zei mijn vrouw. ‘Ik had ook moeite met het begin, maar na 150 bladzijden wordt het beter.’ Dat was ook zo.
Mario Vargas Llosa, daar had ik het over. De stad en de honden. Ik herinnerde me er niets meer van en gaf mezelf een opdracht: nog een keer. Het boek ligt nu in het toilet en daar lees ik het.
Vanmorgen schoot het me te binnen: je schrijft een prachtig boek, bijna een halve eeuw later win je de Nobelprijs en dat verhuist je werk ergens in Enschede van de boekenkast naar de wc.
Ik was van plan De stad en de honden uit te lezen voor de nieuwe nobelprijswinnaar bekend zou zijn, maar dat gaat niet lukken. Ik ben pas op bladzijde 247. Dat ligt niet aan Vargas Llosa, maar aan een onderschatting van mijn toiletomloopsnelheid. (oktober 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Willem

Een gemeente die een gebouw heeft waarin toneelvoorstellingen worden gehouden noemt dat gebouw schouwburg. Dat is handig, dan weet je waar je moet zijn als je toneel wilt zien. Een gemeente met onzekere bestuurders noemt de schouwburg stadsschouwburg. ‘We zijn een echte stad hoor, we lijken een groot dorp, maar u maakt een vergissing.’
Mijn woonplaats Enschede heeft een stadsschouwburg.
Nog wel.
Over een poosje moeten we naar het Wilminktheater, van Willem, u kent hem wel, ‘niemand gaat zo ver mee, Enschede’, die Willem.
In Enschede is Willem Wilmink een beroemdheid en van beroemdheden hebben we er niet veel dus is er een Wilminkschool, een Wilminkplein, een Wilminkwandelroute, een Wilminkprijs (kinderliedjes), een Wilminkwandelpad, een Wilminkweg, een Wilminkfestival en, een eindje verderop, een Wilminkmonument.
Er schijnen bestuurders te zijn die vinden dat Enschede van naam moet veranderen: Wilminkstad. Daar wil je wel naar toe als je in de Randstad woont, naar Wilminkstad, tienertours, dagtochten, bejaardenreizen, allemaal op naar de Javastraat (Wilminkhuis) en Het Bolwerk (Wilminkcafé).
Er is een klein probleem. Jan Cremer wil het, naar men zegt, absoluut niet hebben. Jan krijgt in Enschede het Cremermuseum, maar dat is nog niet veel meer dan een reusachtig, uit elkaar getrokken balenpakhuis uit het textielverleden met op de gevel zoveel afbeelding van Jan-op-de-motor (zie omslag Ik Jan Cremer) dat je er al gauw een beetje buikpijn van krijgt. Een half jaar geleden vertelde Cremer me dat zijn museum in september af zou zijn, ‘hooguit oktober’. Hij moet zich in het jaar hebben vergist. Kom maar eens langs in september 2015, beste kans dat je naar binnen kunt. Jan Cremer is een erg aardig mens met als speciale eigenschap dat hij geen hekel heeft aan Jan Cremer. Ik denk dat hij zou stemmen voor Cremerstad en u weet als beroemdheden (of hun vazallen) elkaar te lijf gaan dan gebeurt er uiteindelijk niets, waardoor Enschede gewoon Enschede blijft heten en de ANWB geen borden hoeft te veranderen.
Wilmink en Cremer, grootheden in Enschede, de plaats die u op tien kilometer afstand passeert als u op weg bent naar Berlijn. Of Moskou.
Ergens in die plaats ligt een schrijver te woelen in zijn graf, de beste die Enschede ooit had en geheel genegeerd.
Willem Brakman. (september 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Kwijnende boekhandel

Steeds vaker zie ik stukken in de kranten over de kwijnende boekhandel. Tot voor een paar jaar meldde de CPNB elk jaar dat er weer meer boeken waren verkocht, maar sinds de directeur van toen (die lange die zo mooi kon glimlachen, als ik op zijn naam kon komen zou ik die vermelden) weg is komen er andere cijfers. Het aantal lezers loopt terug, de verkoop stagneert, winkels sluiten.
Als het aantal mensen dat leest inderdaad terugloopt betekent dat slecht nieuws voor de vrouwelijke schrijvers. De mannen hadden het al beroerd omdat mannelijke lezers zich jaren geleden terugtrokken op het bolwerken voetbal, klooien op de computer en gewoon een beetje over alle onderwerpen meelullen. Vrouwen lazen tot voor kort veel en ze lazen boeken van vrouwen. Als dat stopt kunnen wij, mannelijke schrijvers, dus eindelijk lekker uithuilen aan de boezem van vrouwelijke collega’s die het even beroerd hebben. Gemengde tranen, dubbele troost.
Terug naar de boekhandel. Nou, vooruit, terug naar de verkopers van boeken van wie de meeste eigenlijk verkopers zijn van bedrukt papier en het kan geen donder schelen om wat voor druksels het gaat, als het verkoopt is het goed. Of niet, dat kan wel eens een vraag worden.
In echte boekhandels vindt je vaak betrokken mensen die weten wat er in het vak omgaat. Maar ook daar heerst de macht van het getal. Goede boeken die niet geweldig worden verkocht vindt je er niet meer. ‘We kunnen ze bestellen, over drie dagen hebben we ze.’ O, ja? Over drie dagen heeft Bol.com ze thuis gebracht. Waarom zou je twee keer naar een boekwinkel gaan voor een boek, de eerste keer om te bestellen, de tweede keer om te halen. Dat brengt me op de stelling dat boekhandels terug moeten naar voorraad in de breedte.
En dat ze moeten bijbestellen.
Dat gebeurde vroeger. Echt waar. Dan zei een verkoper: ‘Inderdaad, het boek is er even niet, maar we hebben al bijbesteld, vanmiddag is het er, misschien morgen.’ En vaak was het er die middag waardoor je toch je cadeautje voor het verjaardagsfeest had.
Het bijbestellen gebeurt niet of veel te weinig.
Ik heb daar een kras voorbeeld van al betreft het geen boekwinkel maar een bedrijf waar ze in bedrukt papier doen.
Mijn boek ‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’ speelt in Enschede. Bij V&D Enschede lag een forse stapel. Die was snel weg. Een klant zocht een verjaardagscadeau, trof geen exemplaar aan en mailde mij. Alsof het mijn schuld was. Ik berichtte De Bezige Bij en daar zochten ze contact met V&D dat, na ruime aarzeling, bereid was bij te bestellen: 2 exemplaren. Die waren snel weg.
‘Nee,’ vertelden de leden van de Leeskring waar ik vorige week gast was. ‘Het viel niet mee het boek in handen te krijgen. Bij V&D vertelden ze dat het uitverkocht was en niet terugkwam.’
Terzijde: de boekenafdeling van V&D Enschede was jarenlang groot en te vinden op de eerste etage. Sinds kort is ze klein en zit ze ergens boven in een hoek. Hoe zou dat nou komen. (juli 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Jeanneke

 Dit stukje gaat over recensies. Maar niet over recensenten.
Recensenten zijn mensen die betrokken zijn bij een genre, die de moeite nemen iets over de schrijver van een (misdaad)roman te lezen, die een referentiekader hebben omdat ze wel eens vaker een boek lezen. Dat zijn recensenten, en ze maken recensies.
Er zijn ook wonderlijke landgenoten die stukjes schrijven die ze recensies noemen. Een ervan is Jeanneke. Ze woont in Sint-Oedenrode, ze is, dat meldt ze zelf, tussen 60 en 69 jaar en ze publiceert in Bol.com. Misschien is het woord publiceert iets te veel eer, maar ze vervaardigt zinnen en die worden afgedrukt.
Jeanneke vindt bijna alles mooi. Franca Treur, Marietta Nollen, Jonas Jonasson, Lieneke Dijkzeul & Eenvoudig Communiceren (geen idee hoe dat zit), Jacques Kloters en Marion Pauw, allemaal geweldig, fantastisch, groots, vijf sterren en een zoen toe. Hetzelfde geldt voor de Classical top-100 en een Imax-film, want Jeanneke is veelzijdig. Slechts een keer vliegt ze uit de bocht en dat is bij ‘All Inclusive’ van Suzanne Vermeer: slecht, slecht, slecht, en één ster voor de moeite.
Er zijn veel mensen om wie ik moet lachen, maar ik schrijf niet over iedereen om wie ik moet lachen een stukje. Wel over Jeanneke omdat haar recensie van ‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’ zo geweldig begint. ‘Een nieuwe thrillerschrijver.’ Alsjeblieft, dat is binnenkomen. Zeven nominaties voor de Gouden Strop, gewonnen met ‘Het Alibibureau’, twee nominaties voor de Diamanten Kogel, maar toch: een nieuwe thrillerschrijver.
Maar, ho, wacht, als Jeanneke ‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’ heeft gelezen, heeft ze dan echt de achterkant niet gezien? Daar staat het, van die Gouden Strop, en dat ik in het verleden wel eens vaker een boekje heb voltooid. Heeft ze dat helemaal gemist of heeft ze mijn boek niet in handen …. ik durf deze zin niet af te maken.
De door mij zeer betreurde Rob Sijmons vertelde me ooit dat hij mijn eerste misdaadroman ‘Dietz’ vier sterren had willen geven, maar het niet had gedaan, omdat ‘je een debuut nu eenmaal maximaal drie sterren geeft’. Jeanneke sluit zich bij hem aan, en geeft me een goede raad. ‘Misschien ligt de schrijver zijn toekomst meer bij onderzoeksjournalistiek?’ Misschien. Ik denk het niet, maar je weet het nooit.
Het einde van de recensie is huiveringwekkend.
‘Ik blijf hem zeker volgen.’
Jezusmina. (juni 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

De burgemeester schrijft

Vroeger, jongens en meisjes, na de oorlog (de tweede wereldoorlog, inderdaad, die grote) waren er Pim Pandoer en Bas Banning, kleine boekenseries met echte helden. Er waren ook twee grote series, Arendsoog en Bob Evers. Arendsoog ging over de blanke Arendsoog en de indiaan Witte Veder, Bob Evers ging over de Amerikaanse jongen Bob Evers en zijn Nederlandse vriendjes Jan Prins en Arie Roos.
Op onze (lagere) school werd je genegeerd als je Arendsoog las. Twee volwassen mannen die in een woestijn een potje gingen zitten bidden voor ze omkeken naar de booswichten, daar hoorde je geen tijd aan te verspillen.
Wij waren in Bob Evers, heel erg in.
De serie werd geschreven door de fantasierijke, op sommige momenten tastbaar geschifte Willy van der Heide. Hij kreeg ruzie met zijn uitgever na deel 32, schreef later voor een andere uitgever nog twee delen en overleed. Hij werd opgevolgd door de fantasierijke, veel te aardige Peter de Zwaan, door mij dus, die na deel 50 zei dat hij er mee ophield.
Er was toen nog een echte fanclub bestaande uit 50plussers die alles van de serie wisten. Er waren ook fans die hun eigen Bob Evers-boek schreven. Dat mocht niet omdat de naam Bob Evers beschermd was, maar ze deden het toch. Stoute fans dus.
Een van de stoutste was René Verhulst, een raadslid in Utrecht. Hij vergreep zich aan ‘Lawaai in Luxemburg,’ werd op de vingers getikt door de uitgever van de serie, De Eekhoorn, en verdween uit mijn blikveld.
Tot vorige week.
Toen kreeg ik van een fan de mededeling dat de burgemeester van Goes een Bob Evers-boek aan het schrijven was omdat Peter de Zwaan na 50 delen was gestopt. De fan had het gelezen op de site van Radio Zeeland. De naam van de burgemeester: René Verhulst. Hij is dus weer aan het bijbeunen en overtreedt daarbij opnieuw de wet; niet zo fraai voor een burgemeester. Bovendien ben ik niet gestopt, want ik kreeg vorig jaar last van gekte en schreef ‘Clandestiene streken op een cruiseschip’, een deel dat bij De Eekhoorn is verschenen.
Nu het punt dat me verbaast: ik meldde Radio Zeeland dat de burgemeester een beetje verkeerd bezig was en dat hij de wet overtrad. Ik zag de logische reactie al voor me: ‘Klussende burgemeester in de fout’.
Het bericht bleef uit. Radio Zeeland vindt het blijkbaar prima dat de burgemeester van Goes zijn tijd zit te vullen met schrijverij over jongens van wie hij af moet blijven; tenslotte mag iedereen tegenwoordig inbreuk maken op alles.
Maar vroeger, jongens en meisjes, vroeger zouden we hem appelbeurs hebben afgeslagen. Ach, was het maar vroeger. (mei 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Lex Vagan

Lex Vagan is een kunstredacteur/columnist in mijn boek ‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’. Hij is niet de hoofdpersoon maar een kleurrijke, beetje trieste, bijfiguur. Een journalist die roem probeert te vergaren op basis van gebakken lucht. Niet echt uniek, zou ik zeggen.
Maar hij is in enkele weken tijd belangrijker geworden dan zijn bedenker. En probeer dan je ego er maar eens van te overtuigen dat dat helemaal niet erg is.
Het komt door Facebook, en door de column Interview van een poosje geleden.
Iemand maakte naar aanleiding van die column het account Lex Vagan aan, en zowaar: de Facebookvrienden stroomden toe, het zijn er nu al meer dan 150.
Vreemd eigenlijk dat zoiets kan.
Dat iemand uit naam van een personage uit een boek stukjes gaat zitten maken en dat daar zo’n magneetwerking van uitgaat dat tientallen mensen vriend willen worden.
Op een gegeven moment dacht ik toen ik de lijst bekeek en bekende namen zag: het is te gek dat je vriend bent van Vagan en niet van mij, daar zullen we eens verandering in brengen.
Dat viel lang niet mee. Ik weet te weinig van sociale media om alle gektes te bevatten, maar bij sommige Vagan-vrienden kreeg ik vragen waar ik niets van begreep. Omdat ik leef volgens het uitgangspunt: bij twijfel onthoudt u moest ik die potentiële vrienden afvoeren.
Anderen stonden open voor een uitnodiging, maar als je er te veel van verstuurd grijpt Facebook in. Veel vrienden tegelijk is verdacht en voor straf moet je 48 uur afkoelen. Daarna mag je opnieuw vrienden werven, maar omdat ik daar het geduld niet voor heb leg ik het af tegen Vagan die rustig doorgaat.
Tot de man die het Facebook-account heeft gemaakt hem de nek omdraait. Ik neem aan dat zoiets kan. Het lot van iemand die ik heb bedacht ligt dus in handen van een man die buiten mij om heeft gehandeld, maar wedden dat na Vagans dood een stel van zijn vrienden boos op mij is. (mei 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Interview

Het voordeel van een website is dat je lezers snel contact met je kunnen zoeken. Het nadeel is dat ze dat ook doen. Soms raak ik daar door in verwarring.
Ik zal dit toelichten.
Bij Dagblad Tubantia ben ik meer dan tien jaar chef van de kunstredactie geweest. Mijn opvolger maakte er geen succes van en werd vrij snel vervangen door een collega die ik beschouwde als de onbetrouwbaarste journalist van Oost-Nederland. Dat heb ik hem verteld, ik heb van die buien en dan luister ik naar mijn oude moeder: ‘Kind, met eerlijkheid kom je het verst.’ Dat is niet zo. Tip: luister nooit naar oude moeders.
De nieuwe chef deed mij ogenblikkelijk in de ban: niemand mocht meer over mij en mijn boeken schrijven. Dat gebeurde ook niet.
De nieuwe chef werd enkele jaren geleden weggepromoveerd naar een baantje waar niemand over wil praten, maar hij bleef in de buurt en op de kunst zijn ze nog steeds bang voor hem.
Mijn boeken bleven onbekend bij de lezers.
Toen kwam ‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’, een boek dat zich afspeelt in Enschede, en meteen werd het een beetje moeilijk voor een krant die wordt gemaakt in Twente.
Ik werd gebeld. Niet door een kunstredacteur die zich had herpakt, maar door iemand die zijn vak kent en die ik hoog acht. Of ik een interview wilde.
Het was even doorzetten, maar hij begreep waarom ik weigerde.
Het werd nog moeilijker voor de krant toen RTVOost ruim aandacht aan het boek besteedde: eerst via de radio, daarna via de tv waar ik gast was in een goed bekeken praatprogramma.
Wat zich op de redactie van de krant heeft afgespeeld hoor ik over een poosje wel, maar in de zaterdageditie stond een verslag van wat ik had gezegd in het tv-programma. De krantenjournalist typt het werk van een tv-collega over. Vroeger noemden wij het armoe, maar het stuk was correct en dat is al heel wat.
Nu mijn verwarring. Die ontstond door lezers van mijn boeken die niet tevreden waren over de aanpak van de krant en me dat lieten weten. Ze scholden lekker weg, ik had het niet beter kunnen doen. Dat het een schande was dat ze in Tubantia niet eerder over het boek hadden gelezen, dat de krant de zaken niet op orde had, dat ze meer verwachtten, dat ze boos waren.
Heel boeiend, maar waarom kwamen ze bij mij?
Omdat ze van de krant toch niets verwachtten? Omdat ze me kennen en dachten: daar schrijft hij vast wel een columnpje over?
Aan de oostrand van dit land gebeurt meestal niets, maar soms barsten inwoners los en al reageren ze af op de verkeerde plaats, ik vind Twente dan toch weer een poosje leuk. (mei 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Groslijst

Ik behoor tot de schrijvers die, als er nominaties aankomen, het liefst een poosje naar een andere wereld willen. Ver weg, daar waar ze nog nooit een boek hebben gezien.
Het liefst negeer ik alle berichten waarin nominaties worden aangekondigd, en dat begint al met de groslijst. Nooit heb ik een groslijst bekeken en evenmin een longlist; wat moet ik er mee.
Toen vorige week Vrij Nederland belde en vroeg wat ik van de longlist voor de Gouden Strop vond moest ik zeggen dat ik niet eens wist dat er een longlist was.
De journalist noemde elf namen en ik zei, op de toon van iemand die naar de bekende weg vraagt omdat hij verbaasd is: ‘Ben ik er echt niet bij?’
Ik was er niet bij.
Kan gebeuren, maar ergens zat iets me niet lekker, een soort voorgevoel waar ik heel somber van werd.
‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’ komt over ruim een week uit, met opzet, dacht ik in mijn onwetendheid, omdat het Stropjaar van mei tot mei loopt. Het is mijn eerste boek dat in Nederland speelt in een bestaande stad: mijn woonplaats Enschede, waar we van vuurwerkrampen weten. Het is, na ‘Een keel van glas’, mijn tweede boek dat onder faction valt: feiten, gemengd met fictie. In het eerste hoofdstuk worden de belevenissen van drie personen beschreven op het moment van de ramp: zaterdag 13 mei 2000, een paar minuten voor half vier. Fictie en feiten gaan daarna door elkaar lopen, maar ik volg het verloop van het onderzoek en heel wat stukken zijn reflecties van wat ik in die tijd heb ervaren, als inwoner en als dagelijkse columnist van Dagblad Tubantia die tientallen lezers aan de lijn heeft gehad die haarfijn wisten te vertellen hoe de ramp was ontstaan.
Toen de nominaties bekend waren las ik dat de voorzitter van jury zich had verbaasd over het feit dat boeken te laat waren ingezonden. ‘Hoe moeilijk kan het zijn,’ vroeg ze zich af.
Behoorlijk moeilijk, dat weet ik uit ervaring, maar dat is een onderwerp voor een ander stukje.
Ik las de uitspraak en voelde een kwartje op zijn plaats glijden. Ik googlede de groslijst en inderdaad: geen ‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’. Niet ingestuurd, niet gelezen, niet genoemd.
Een foutje van de uitgeverij. Dacht ik, terwijl ik me oppompte tot woede.
Door De Bezige Bij werd ik snel bijgeschoold in de wondere wereld van prijs en boek.
Voor de Gouden Strop bestaat de maand april niet; alleen boeken die zijn verschenen tussen 1 mei 2010 en 1 april 2011 tellen.
De verschijningsdatum is nu van 29 april voor alle zekerheid opgeschoven naar 2 mei en volgend jaar doet ‘De vuurwerkramp van Harmen Saliger’ mee. Stel dat het boek in 2012 een nominatie krijgt. Stel, zeg ik. Dan zit ik 13 maanden na het uitkomen op de jury-uitslag te wachten.
Het zal wel weer aan mij liggen, maar ik vind dat vreemd. (april 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Zuurpruim

Als je stukjes schrijft krijg je reacties. Die moet je niet lezen, want dat geeft een verhoogde kans op maagzuur en een mens leeft voor zijn plezier. Je moet er al helemaal niet op reageren. Maar dat kun je soms dan weer niet laten.
Zoals nu.
Omdat iemand me een zuurpruim noemde. Zuurpruim, dat woord wordt nog gebruikt. Ik las ‘m het laatst in Dik Trom.
De man die het woord opschreef heeft dus een beeld van me gekregen. Helaas een beeld dat ik niet herken. Op mijn lijst van de Top Eén Meest Opgewekte Schrijvers In Dit Land sta ik bovenaan. Met stip, en lof. Zo zie ik mezelf en  ik ken mezelf al 66 jaar, heel wat langer dan welke lezer van welk stukje dan ook, dus ik zal het wel het beste weten.
Omdat je lezers nooit van je moet vervreemden (lezers van mijn columns weten natuurlijk dat ik elke keer mijn uiterste best doe om de meest flexibele en meelevende schrijver ooit te zijn) doe ik een handreiking.
Ik ben natuurlijk geen zuurpruim, maar de mogelijkheid bestaat (let wel: bestaat; zou kunnen) dat ik in sommige omstandigheden een heel klein beetje een zuurpruim lijk.
Verder ga ik niet dus laat de uitlokking maar zitten, mijn grens is bereikt.
Het ‘zuurpruim lijk’ ontstaat omdat ik helaas niet alles leuk en mooi vind. Dat is een karakterfout, ik weet het, maar er ligt een gen scheef en ik krijg ’m niet in het gelid.
Soms vind ik iets niet leuk (de Maand van het Spannende Boek waarin ineens een buitenland centraal wordt gesteld) of mooi (alle romans waarin eindeloos wordt doorgezeurd; de meeste dus) of doordacht (misdaadromans waarin geen greintje humor zit; de meeste dus) of goed (uw besluit mijn laatste boek maar eens niet te kopen). Dat schrijf ik dan en als ik een beetje op dreef ben ontstaan er zinnen waardoor u op het verkeerde been wordt gezet.
Mijn vingers zitten mijn imago dan een tikkeltje in de weg.
Is dat erg?
Niet echt, maar over pakweg twintig jaar ben ik dood en ik wil dat dan in elk stukje over me komt te staan: Peter de Zwaan, de schrijver die de lach aan uw kont wist te hangen. (maart 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Clitoris vol verlangen

De postbode bracht ‘Pure Thrillers, eerste jaargang, nummer 1’. Waarom hij het deed weet ik niet, maar hij deed het; waarschijnlijk werd hij gestuurd.
Pure Thrillers is een blad in boekvorm en bevat korte verhalen. Ik moest meteen aan Kaliber denken, het blad dat 10 jaar geleden het licht zag en een kort leven was beschoren. Plannen van een misdaadschrijver een nieuw blad uit te geven gingen de mist in omdat geen uitgever er brood in zag, maar nu is toch iemand gelukt; in eigen beheer nog wel. Hulde. Het korte verhaal wordt in ons land weinig beoefend en nog minder gewaardeerd: iedereen die zijn kont tegen de krib gooit en toch een poging waagt verdient steun of op zijn minst waardering.
Ben ik wat dit punt betreft duidelijk genoeg? Mooi zo.
Ga ik toch iets zeggen wat als een vorm van milde kritiek zou kunnen worden opgevat.
Bij Kaliber ging het om kwaliteit. Bij Pure Thrillers ligt de lat lager. Een flink stukje.
Dat leidde bij mij tot gegrinnik en tot geknars van tanden.
Ergens –ik kwam het tegen bij het doorbladeren, maar kon het niet terugvinden- werd gekird. Doen we dat nog? In 2011? Kirren? Ik zou liever een vinger afhakken, maar vooruit, op momenten dat de wereld goed voor me is kan ik het hebben.
Mijn wereld is nooit goed genoeg voor de volgende zin. ‘Kom op; blijf bij de les,’ praat Buck hardop.
Oei, die kwam aan.
Er is heel wat afgeschreven over wat je als schrijver moet met dialogen. Elmore Leonard heeft daar een kloek besluit over genomen. Alleen het woord ‘zegt’ en een naam. ‘Kom op, blijf bij de les,’ zegt Buck. Dat is een zin. Of hij het hardop zegt of fluistert blijkt wel uit het verhaal en als het niet blijkt dan is het niet belangrijk of heeft de auteur schrijfproblemen.
Wat verder in Pure Thrillers opvalt is dat van de onderdelen seks, drugs en rock and roll, de drugs en de rock and roll sterk achterblijven. Er wordt wat afgezucht, gehegen en ontladen. De rampetamp wordt evenmin geschuwd.
Sommige personages zijn wel heel snel op toeren; of er overheen.
In de eerste alinea van Bloedheet:  Hij scheurde haar blouse van haar lichaam. Geen bh. Goeie God, dacht hij. Dit is meer dan ik kan bevatten.
Van mij mag het, maar ik wil weten wat ‘hij’ had gedacht als hij een bh had gezien. Mooi modelletje. Stevige stof. Voortreffelijke pasvorm?
De eennalaatste zin van het verhaal verdient aandacht: Haar temperatuur begon te stijgen en haar clitoris klopte vol verlangen.
Ik las de zin voor aan mijn vrouw. Ze zei: Jezus Christus, daar ben je mooi klaar mee.

Pure Thrillers wordt uitgegeven door de hoofdredacteur: Alex de Jong (maart 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Facebook

Ik zit op Facebook en ik moet zeggen, het woord vriend heeft een geheel nieuwe betekenis gekregen. Binnen twee weken had ik er meer dan honderd. Honderd vrienden, ongelooflijk.
In 66 jaar tijd heb ik, ik doe nu een ruwe schatting, vijf vrienden verzameld. Dan bedoel ik ook: vrienden. Voor het geval u dat weinig vindt wijs ik erop dat mijn definitie van vriend misschien verschilt van die van u. Alle klap-op-de-schouder-en-wat-hebben-we-gisteren-lekker-zitten-drinken mannetjes vallen af. Hetzelfde geldt voor de we-zien-elkaar-nu-al-18-jaar-met-regelmaat-dus-misschien-kunnen-we-iets-voor-elkaar-betekenen mannen en vrouwen. Prima volk soms, maar geen vrienden. Nijvere netwerkers sluit ik uit van vriendschap, net als alle andere mensen die bij nader inzien iets van me willen.
Vijf in 66 jaar. En nu meer dan 100 in twee weken.
Daar moet iets achter zitten.
Dat bleek toen ik tientallen volkomen wildvreemden uitnodigde om vriend van me te worden. Ik pikte ze lukraak uit een lange lijst die Facebook je razendsnel aanbiedt. Meer dan 90 procent werd vriend.
Omdat ik zo’n beminnelijke persoonlijkheid ben? Waarschijnlijk, maar een beetje twijfel bleef.
Toen nam ik een tweede proef. Facebook gaat in hoofdzaak nergens over. Dat schreef ik en ik schreef erbij dat ik een serie zou gaan beginnen onder de titel Niksigheden: kleine invallen, mini-columns, notities, spul uit de prullenbak, alles in maximaal 410 tekens.
Op Facebook kwamen positieve reacties. Via mijn website kwamen een paar negatieve van vrienden die ineens niet vriendelijk waren. Ze vonden dat Facebook er niet was voor schrijfsels  waar een literair luchtje aan hing en dat ik me moest houden aan … ik vat het samen met: de Code van Facebook. Daar mocht ik beslist geen loopje mee nemen, met die Code. Ook al gaat het over niks, het is blijkbaar een bepaald soort niks. Een ander niks dan Twitter dat gaat over plannen voor het ontbijt, Hyves, over de plannen voor een schoolfeest en Linkedin, over plannen met de zaak.
Elke uitingsmogelijkheid heeft haar eigen regels en wetten, haar eigen niks. Blijkbaar is er een enorme behoefte aan niks. Aan heel veel niks. En hoe komt het nou toch dat me ineens meer boektitels te binnen schieten dan me lief is? (februari 2011)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Bourbon Blues

De taxichauffeur had me gewaarschuwd, maar toch kwam het hard aan, de eerste avond. Of ik kwam voor de muziek, vroeg hij. Ik zei ‘ja’, natuurlijk kwam ik voor de muziek, wat moest ik anders in New Orleans. ‘Dan hoop ik voor je dat je van rock houdt,’zei hij.
Ik hou niet van rock, nooit gehouden, ik hou van jazz. Daar was veel van in de jaren tachtig en negentig en in het begin van deze eeuw. Nu niet meer. Met dank aan Katrina, de dame die de jazz wegblies uit de bakermat.
De taxichauffeur bracht me naar mijn hotel in de Franse wijk, keek nog een keer medelijdend en zei: ‘Als je van vrouwen houdt mag je ook niet mopperen.’
Niks mis met vrouwen, maar daarvoor hoef je niet naar New Orleans. Als ik die kant op ga is het voor Bourbon Street, gedreven door alle mooie herinneringen die ik er in het verleden heb opgedaan.
De Bourbon Street die ik aantrof zal ik blok voor blok beschrijven, te beginnen in Canal Street.
Van Canal tot Bienville:
links Club 244 met rockmuziek, The Beach met rockmuziek, Hustler met paaldanseressen en Bourbon met striptease, rechts Deja Vu met showgirls en The Blues Club met, waarachtig, blues.
Van Bienville tot Conti:
links Famous Door met rock, Temptation met bloot, Rick’s Cabaret met bloot en Musical Legends met Steamboat Willy, trompet en zang, soms samen met een gitarist, rechts het Sonestahotel met Irvin Mayfield op trompet. Steamboat Willy speelt dixieland, Mayfield houdt het op cool en bop.
Van Conti naar St. Louis:
links Bourbon Street Blues Company met rockmuziek (een enkele keer schijn je er blues te kunnen horen), Babe’s Cabaret met bloot, Barely Legal (van Flint, dus Hustler), Little Darlings met bloot en Jazz Funeral met T-shirts, rechts Fat Catz met genadeloos harde rock, Lipstixx met alles waar drie X-en bij horen en Sing Sing met rock.
Van St. Louis tot Toulouse:
links Razzoo met rock, rechts Funky 544 Rhythm & Blues met rock, Rick’s Sporting Saloon met rock en Big Daddy’s World Famous Love Acts.
Van Toulouse tot St. Peters:
links Maison Bourbon soms met jazz en met een verwijzing naar Preservation Hall dat om de hoek ligt, de giftshop Boogie Woogie en Old Open House met zydeco, rechts Krazy Korner met zeer harde rock.
Van St. Peters tot Orleans Avenue:
links Cats met rockmuziek
Van Orleans Avenue tot St. Ann:
links Fritzel’s European Jazz Club, original New Orleans Jazz, vergelijkbaar met wat de veteranen in Preservation Hall bieden.
Wat ik, om het niet te gek te maken, in de opsomming heb overgeslagen zijn de winkels met Cubaanse sigaren, die met voodoo-artikelen, shirtjes, ringen en riemen, een paar restaurants, drankwinkels en inloopzaken waar je pizza’s, hotdogs en hurricanes  kunt kopen.
De volgende dag vroeg ik een mevrouw van de VVV waar de jazz was gebleven. Ze deed er vaag over, maar vertelde dat de rock er was om jongeren te trekken. New Orleans moest na de orkaan op de been worden geholpen door toeristen en omdat de stad meer van jongeren verwachtte dan van de vaak oude jazzliefhebbers werd het accent op rock gelegd.
In Preservation Hall kwam de man die de kaartjes verstrekte met de volgende verklaring: de meeste jazzmusici woonden in wijken waar bijna alle huizen door Kartrina werden verwoest. Bijna iedereen verliet de stad en ging elders wonen, een klein deel kwam terug. Het waren er te weinig om de oude jazzclubs nieuw leven in te blazen.
De portier van mijn hotel zei dat ik naar French Street moest. Daar was jazz. Je kon er zelfs Ellis Marsalis horen, soms met Branford.
Toen ik er was zag ik duisternis, afval en zwervers.
‘Hoe laat was je er,’vroeg de portier.
‘Iets na tienen,’zei ik.
‘Dan had je moeten wachten,’ zei hij. ‘Soms beginnen ze pas om een uur of elf. Als ze beginnen. Op zaterdag is er meestal wel iets open.’
Ik maakte nog een rondje door Bourbon Street en kocht een T-shirt: Katrina gave me a blowjob I’ll never forget. (december 2010)

 

Beste ooit

Een paar weken nadat het bestuur van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs de hamvraag ‘Moet het GNM blijven voortbestaan of niet’ stelde ben ik een beetje aan het googelen gegaan. Nou ben ik niet handig met computer en internet en er gaat vaak iets verkeerd, maar ik heb nergens een vlammend betoog kunnen vinden voor of tegen het GNM. Zaten alle misdaadschrijvers, behalve ik natuurlijk weer, in Frankfurt om hun werk aan China te verkopen?
Was iedereen druk bezig met de volgende prachtroman?
Interesseerde het niemand een barst wat er met het genootschap gebeurt?
Als ik tussen de drie mogelijkheden moest kiezen wist ik het wel. Gelukkig moet ik nooit iets, dus ik kies niet. Nog niet, in elk geval. Ik geef eerst collega’s de kans me te wijzen op al de prachtcolumns over het GNM die ik heb gemist.
Voorlopig vraag ik aandacht voor mogelijkheid vier: de misdaadauteurs hebben het even te druk met ruzie maken met andere misdaadauteurs of met recensenten.
Dat laatste is ongetwijfeld bevredigend, maar het leidt tot niets. En als je niet uitkijkt dan zit je jezelf het graf in te helpen.
Een prachtig voorbeeld vond ik op het spanningsblog van Peter Kuijt (waar ook deze column op is te lezen). Een schrijfster wier naam ik niet zal noemen - als het op beschadigen aankomt kan ze het alleen af - zei dat haar nieuwe thriller ‘geen hoge ogen zal gooien bij de heren recensenten. Dat is prima, ik heb het ook niet voor hen geschreven.’
Oei.
Je moet wel erg weinig vertrouwen hebben in je eigen boek als je zoiets zegt. Als je je op zo’n manier indekt dan had je het boek misschien beter nog een keer door de molen kunnen halen. Of weggooien.
Een paar jaar geleden zei een collega die mooie boeken heeft geschreven over een werk dat geen nominatie kreeg voor de Gouden Strop: ‘Het was ook niet zo’n goed boek, ik had toen veel aan mijn hoofd, gedonder thuis en zo.’
Waarom stuur je zo’n boek dan naar je uitgever? Daar zou ik wel eens een discussie over willen zien.
Dan kunnen meteen de schrijvers worden aangepakt die er heel anders over denken, schrijvers zoals ik.
Toen ik ‘Voortvluchtig’ af had en naar De Bezige Bij stuurde schreef ik: ‘Dit is het beste wat ik tot nu toe heb geschreven.’
Dat meende ik ook en dat meen ik nog steeds: het beste ooit.
Als je als schrijver niet achter je eigen werk staat waarom schrijf je dan?
Het is aan de recensenten om uit te leggen waarom ik ongelijk heb.
Met kracht van argumenten graag. (oktober 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Kater

Ik noem hem Eddie, de man die de pakketten komt afleveren waar boeken in zitten. Op zijn auto staat Eddie de Rijk en daar komt het Eddie vandaan. Hij heet niet zo, maar ik streef ernaar de wereld overzichtelijk te houden.
Meestal komt Eddie met boeken aanzetten waar ik part noch deel aan heb. In die gevallen ontvang ik hem met een blije blik. ‘Ha, Eddie, heb je weer wat voor me.’ Dan tikt hij tegen het pak: ‘Boeken zeker?’
‘Ben ik weer een poosje onder de pannen. Dank je.’
Soms komt Eddie met een pak waarin boeken zitten die ik zelf heb geschreven, deze week met Voortvluchtig, de vijfde of zesde Meeksroman, elke keer als ik wil weten hoeveel Meeksen ik heb bedacht moet ik tellen en dat ergert me dan zo dat ik daar geen zin in heb.
Voortvluchtig is de beste Meeks, maar toch voelde ik geen spoor van vreugde. Dat overkomt me elke keer als ik voor het eerst zie wat er is gekomen van maanden hard werken, en het gevoel wordt steeds sterker.
Het heeft iets van een kater, en ook van: is dat het nou?
Je weet dat het dat is, maar je denkt het toch.
Is dat het nou?
Ik heb wel eens met een collega gesproken over het gevoel, maar hij herkende het niet. Als zijn nieuwste er is springt hij een gaatje in de lucht en belt hij een restaurant: ‘We komen eraan, tafel bij het raam graag.’
Ik krijg de kater als ik de doos openmaak, de boeken pak en ze, altijd hetzelfde, op de tafel leg in twee stapels van tien.
Twintig Voortvluchtigs. Twintig mooie omslagen. Twintig keer 300 pagina’s vol letters die nooit eerder door iemand in die volgorde zijn gezet.
Nou, en.
Eigenlijk moet ik er tegen niemand iets over zeggen, want ik weet dat de reacties zullen variëren van: ‘Wees toch blij’, tot: ‘Jij bent hartstikke gek.’
Dat moet mijn redactrice van Cargo ook hebben gedacht. Ze belde met dat blije in de stem dat mensen hebben bij een mooie boodschap.
‘Ik heb je nieuwe boek.’
‘Ik heb er twintig.’
‘Hoe vind je ze?’
‘Prachtig.’
‘Waarom klink je dan zoals je klinkt?’
Ik wist het precies, maar ik zei dat ik geen idee had. (september 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Bibliotheekboeken

Toen ik jong was en nog aanvallen had van romantiek stonden op mijn prioriteitenlijstje: boekwinkeltje, huisje in Frankrijk.
Aan de verkleinwoorden kunt u zien dat het niets zou worden.
Gelukkig maar.
Het huisje in Frankrijk werd afgevoerd toen de USA in beeld kwam. Dat was het land waar ik me thuis voelde en waardoor een onderkomen in Frankrijk een boze droom werd.
‘Naar welk deel van Amerika gaan we volgende maand?’
‘Geen enkel deel. We gaan naar ons huis in Frankrijk. Het dak moet worden gerepareerd, het gras staat vast een meter hoog, de waterleiding zal van de winter wel weer gesprongen zijn en alles moet worden gelucht, ontschimmeld en geverfd.’
Amerika heeft me dat soort van ellende bespaard, alleen daarom al hou ik van dat land.
Het boekwinkeltje ging niet door omdat ik op tijd verstand kreeg. En inzag dat het niet zo goed zou gaan met boeken als het CPNB elk jaar voorspelde.
Je zult een winkel hebben vol met prachtige, nieuwe uitgaven en zien dat je klanten zich een slag in het rond grabbelen in de weggeefbakken van Albert Heijn, Action en bouwmarkten.
Als ze daar niet terecht kunnen dan gaan ze wel naar de bibliotheken, de kampioenkillers van de boekwinkels.
Gistermiddag schafte ik in de bibliotheek in Enschede tien boeken aan voor 5 euro. Ik zal een paar titels noemen om u te laten zien dat het geen rotzooi was dat werd uitgevent: Transit van Hella Haasse, Een aanzienlijke vertraging van Anton Koolhaas, Eclips van Bernlef, De verloren spiegel van Sagan, Een Abessijnse woestijnkat van Leon de Winter, Dubbelster van Gerrit Komrij.
Gemiddelde prijs 50 cent en allemaal in goede staat, geen idee waarom ze de deur uit moesten.
Daar ga je dan met je mooie boekwinkel en je goeie bedoelingen. Het is een waar wonder dat de eigenaars van die winkels niet af en toe, bij wijze van verzetje, een bibliotheek in de fik steken. Dat zou pas boekverbranding met een hoger doel zijn.

De voorgaande zin is een mooie afsluiting van een column, ik weet het. Maar ik ben misdaadschrijver en ik keer nu met liefde even terug naar mijn leest. Ik kocht ook (voor 30 cent) Pulp van Charles Bukowski, jaren geleden een van mijn helden.
Pulp was Bukowski’s uitstapje naar het misdaadgenre. Hij beleefde er zichtbaar plezier aan, maar wilde toch wel even duidelijk maken dat hij zich alleen maar bij wijze van verzetje had verlaagd tot het thrillergenre.
Op pagina 5 staat: Opgedragen aan B-literatuur. (augustus 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Luxemburg

De Maand van het spannende boek is voorbij en wij, misdaadschrijvers, tellen de buit.
Hoeveel duizenden boeken hebben we de afgelopen maand extra verkocht?
Die reis naar Hawaii, kan die er af, of stomen we ook nog voor een maandje door naar Australië?
Wat nou. Hoezo viel het tegen. Drie dagen Ardennen als we er iets van ons vakantiegeld bijleggen?
Maar alles zou toch goedkomen als we een spetterend feest hadden rond de uitreiking van de Gouden Strop, gevolgd door een maand waarin iedere inwoner van dit land met bruikbare ogen zich zou storten op de stapels thrillers naast de kassa’s?
Die misdaadboeken lagen er wel, van schrijvers uit het buitenland, met een accent op Scandinavië.
En ik maar denken dat juni voor ons was. Eigen schrijvers eerst. Dat was toch de bedoeling van de collega’s die zich 20 jaar geleden uit de naad hebben gewerkt om eerst een Gouden Strop en daarna een Maand te krijgen?
Of zijn de initiatieven ons uit handen geslagen door een organisatie die het geen fluit kan schelen wat er wordt verkocht, als er maar wordt verkocht. Scandinaviërs, Amerikanen, Britten, een Italiaan, het maakt niet uit: omzet is omzet.
Een tijdje geleden hoorde ik dat er misdaadschrijvers zijn van wie hooguit 500 boeken worden verkocht.
Vijfhonderd.
Zou het niet aardig zijn als daar eens wat aandacht voor komt? Bijvoorbeeld op de grote misdaadboekenavond die we voor de gelegenheid Powertje of Plots zullen noemen? Om te horen wat mensen drijft om maanden te schrijven voor een totaal honorarium van (ik doe een gok) 800 euro bruto. En waarom er uitgevers (goede, betrokken uitgevers) zijn die die boeken op de markt blijven brengen.
Die Scandinaviërs verkopen wel en de Amerikanen komen de winters ook wel zonder honger door. Wij moeten terug naar de basis. En als er zonodig een thema moet komen waar, bij gebrek aan fantasie, geografie voor nodig is, dan niet Scandinavië, maar Groningen. En het jaar erna Friesland. Hebben we 12 jaren voor de boeg waarin niemand een origineel idee hoeft te krijgen.
Ja, maar, dan hebben we toch over 13 jaar een probleem?
Dat is inderdaad het geval en daarom zal het wel bij het buitenland blijven. Volgend jaar Schotland dan maar, en daarna Portugal.
Het jaar 2033 gaat fascinerend worden. Daarin is Luxemburg aan de beurt; daar schijnt ook iemand te wonen die schrijft. (juli 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Scandinavië

Of ik naar de Power of Plots ging vroeg een collega wiens boeken ik zeer waardeer en die ten onrechte niet is genomineerd voor de Gouden Strop.
Nee, heb ik geantwoord, ik ga niet.
Ik heb helemaal niets met Scandinavië en ik begin een bloedhekel te krijgen aan thema’s. Alles heeft een thema. Boekenweken hebben thema’s, boekenavonden, boekendagen, zonder thema kom je er niet meer vandaagdedag, gek word ik van die gemakzucht.
Kom jongens, laten we een thema bedenken, dan flansen we daar wat omheen en dan zijn we klaar.
Gebruik toch je fantasie. Ga bij elkaar zitten, wees creatief en bedenk wat moois. Over Nederlandse misdaadliteratuur, bijvoorbeeld, want die hoort centraal te staan, daar hebben we de Maand van de Spannende Boek voor bedacht.
Scandinavië.
Het zal wel weer aan mij liggen en ik ga misschien, waarschijnlijk, weer eens veel te hard op uw tenen staan, maar vormen Scandinaviërs niet een beetje een overschat volkje?
Na Sjöwall en Wahlöö is er niets meer vandaan gekomen wat de moeite waard was. Nou, niets, niet overdrijven, ietsje toch wel, een paar schrijvers. Een páár.
En wagonladingen ellende en drank. Iedereen in scheiding en dan liefst met ruzie, iedereen een dochter die het bloed onder je nagels vandaan haalt, iedereen een baas die niet deugt en een buurman, en dan ook nog dat klotenweer, elke bladzij opnieuw.
Daar moeten wij dan zo nodig een avond van maken.
Als begin van een Scandinaviëmaand? Omdat er nog ergens op een plank stapels boeken liggen die aan de man moeten worden gebracht van de 362ste Zweed die alle treurigheden des levens achter elkaar heeft gepend?
Het gaat een lange, droevige junimaand worden. (mei 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Typemachine

Ik heb mijn typemachine weggedaan, het moest er een keer van komen. De Underwood met toetsen die zo zwaar gingen dat je er beter met een hamer op kon tikken dan met je vingers stond steeds meer grijs verleden te worden in een hoekje van mijn werkkamer. Ik heb er mijn eerste boek op getikt. Het is nooit uitgegeven, maar ik heb er, als tienjarige, wel typen door geleerd. En een beetje boek is het eigenlijk toch wel geworden. Mijn vader naaide alle typevellen keurig aan elkaar met groen draad (hij had net even geen zwart draad meer) en deed er een kartonnen kaft om waarop ik later een tekening maakte. Mooi boek, één exemplaar, gesigneerd door de schrijver. De titel ben ik vergeten. Het was iets heel allitererends. ‘Vreemde vakantieverwikkeling van vier vrienden,’ dat staat me bij, maar ik weet zeker dat er nog een woord met een v in zat. Verre vrienden? Vreemde vrienden? Geen vette vrienden, hoop ik.
Ik heb de typemachine mee gehad naar Frankrijk waar ik een jaar heb gewoond en stukjes maakte voor een blad dat Pep heette.
Ik heb er mijn eerste misdaadroman op gemaakt: Dietz, uitgegeven door Spectrum en, toen ik in Amerika verbleef, door de jury van De Gouden Strop voorzien van een nominatie waar ik geen moer aan heb gehad omdat ik onbereikbaar was voor de journalisten die een interview wilden.
De typemachine is weg omdat ik de ruimte nodig heb voor de beschaving die steeds maar voortschrijdt, en soms te snel.
Op de plaats waar de Underwood stond liggen nu de prints van mailtjes die ik krijg over E-books, niet E-boeken, omdat Nederlands niet mag. Het aantal mailtjes loopt snel op, want iedereen bemoeit zich nu ineens met die gemaksboeken waar je geen papier meer voor nodig hebt. E-books zijn de toekomst.
Hoera.
Als het aanslaat zullen eerst alle boekwinkels verdwijnen, en daarna de boekenkasten.
Heeft iemand daar eigenlijk al eens bij stilgestaan? Al die huizen waar geen boek meer in is te vinden, met kale muren en bijzettafeltje waarop alleen het omroepblad ligt?
Als u over tien jaar spijt hebt van de onstuimige ontwikkeling op boekengebied en de aanblik van al die mooie, veelkleurige boekenruggen mist dan komt u maar langs, mag u even genieten. Ik heb dertig jaar gewacht met het verwijderen van de typemachine en ik ben van plan om de papieren boeken te koesteren tot ver na mijn dood. (april 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Wouter

Een vreemde eend in schrijversland is Wouter Noordewier. Ik had nooit van hem gehoord, maar ik heb zijn naam gegoogled en hij heeft gepubliceerd. Volgens Google dus. Ik ken een Belg die al zijn heldendaden als schrijver uit zijn duim zuigt, maar Noordewier is een Nederlander, en Nederlanders doen niet zo flauw.
Hij schrijft brieven, Wouter Noordewier. Aan mij en, naar ik aanneem, ook aan andere schrijvers. Ik heb nooit een collega over hem horen praten, maar dat komt nog wel. Als Wouter maar lang genoeg doorgaat.
Ik heb drie brieven van hem liggen, alledrie exact hetzelfde, je zou dus kunnen zeggen dat schrijver Wouter Noordewier niet houdt van verandering, hij moet de ideale man zijn voor een lange serie: alle boeken hetzelfde, alleen de namen zijn anders. (Ik denk nu even aan wijlen Dick Francis, ik zeg het maar om te voorkomen dat u gaat denken aan ....; laat maar).
De eerste zin van de brieven is een echte binnenkomer: ‘Mag de held van mijn Roman-Die-Maar-Niet-Afkomt (oorspronkelijk bedoeld om alléén zinnen te bevatten die niet van mij waren) met een van Uw vrouwelijke personages neuken?’
Waarom vraagt die man dat? Durft hij niet zonder toestemming? Is hij bang dat een van mijn vrouwelijke personages van de pagina stapt en hem net voor het neuken bijt waar het pijn doet?
Willem Frederik Hermans heeft beweerd dat een schrijver die leestekens plaatst waar ze niet nodig zijn (alléén) geen goede schrijver kan zijn en hij had gelijk. Ik voeg er aan toe dat ik ook niet veel zie in een schrijver die hoofdletters zet waar ze niet horen (Roman-Die..., Uw).
‘U weet misschien intuïtief welk onuitwisbaar figuurtje ik bedoel?’
Nee, Wouter, ik heb geen idee.
‘Ik beloof U haar voornaam te respecteren, en haar, eventueel, als kleine erkenning van Uw auteurschap, Uw achternaam te geven, goed?’
Nee, Wouter, niet goed.
Stel je voor dat je naam bekend wordt door de Roman-Die-Maar-Niet-Afkomt, maar die helaas toch af is gekomen, van Wouter Noordewier.
Dan ben je als schrijver toch echt wel mislukt. (februari 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Slechte dag

De beste cabaretier van dit land is Jeroen van Merwijk. Daar gaan we niet over in discussie, dat stel ik vast. Wie twijfelt gaat maar een keer naar een voorstelling of luistert naar het prachtige lied dat speciaal voor schrijvers moet zijn gemaakt: Ik leef van taal.
Maar ook de beste cabaretier kan een keer een slechte dag hebben.
Die dag kwam in Hengelo, meer dan een jaar geleden.
De tekst was uitstekend, de liedjes waren schitterend, maar toch. Op een of andere manier kwam het niet over. Er hing iets mats over de voorstelling.
Het zat me niet lekker en maanden later (in Enschede zijn we soms een beetje langzaam) kreeg ik een herkansing omdat Van Merwijk in de nieuwe schouwburg stond.
Laat u niet misleiden door het woord nieuw. De schouwburg is nieuw, maar ze hebben kans gezien er een uitermate beroerde kleine zaal in te bouwen. Halverwege de voorstelling donderden tientallen plastic bekers op de vloer omdat er zo nodig een bar in de zaal geplaatst moest worden.
Maar toch: prachtige voorstelling.
Ik dacht dat Van Merwijk onderdelen had gewijzigd, maar hij verzekerde me dat dit niet het geval was: van a tot z hetzelfde als in Hengelo.
Hij kon zich niet herinneren dat er in Hengelo iets niet helemaal goed was gegaan. Hij kon zich, was mijn indruk, heel Hengelo nauwelijks herinneren.
Dagen later zag ik het licht en wist ik hoe het zat.
Van Merwijk had in Hengelo helemaal geen slechte dag gehad, het was mijn slechte dag geweest. Dat kan ook: dat je als toeschouwer een off day hebt en daar de uitvoerenden de schuld van geeft.
Trek dat eens door naar boeken. Ik zal beginnen.
Ik was een liefhebber van de boeken van Robert B. Parker, maar tien jaar geleden had ik er genoeg van. Te veel van hetzelfde. Dacht ik toen. Vorig jaar ben ik ze gaan herlezen ... en heb alles wat ik miste bijgekocht.
Wat een heldere, franjeloze stijl heeft die man ontwikkeld. Oké, hij zeurt te veel over honden en hij maakt te veel reclame voor psychiaters, maar na elk boek denk ik: die man beheerst het vak.
Had ik tien jaar geleden een serie slechte dagen?
Sinds mijn ervaring met de optredens van Jeroen van Merwijk hou ik er rekening mee.
Ik heb in het verleden honderden recensies gemaakt, over films en over boeken. Ik heb daar enkele dikke vrienden aan overgehouden: bij het idee dat ze misschien ooit mijn bloed kunnen drinken gaan ze al smakken. Nooit heb ik gedacht dat ik bij het lezen misschien soms last had van een slechte dag en ik durf te wedden dat er weinig recensenten zijn die dat wel hebben gedaan. Waardoor er stukjes in de krant zijn gekomen die een beetje mat waren. Met zinnen die net iets anders overkwamen dan de recensenten hadden bedoeld. Waardoor lezers de indruk kregen dat er meer mis was met het boek dan er mis was.
Dankzij Van Merwijk (en dit stukje; geen dank hoor, graag gedaan) zullen alle recensenten aan zelfreflectie gaan doen en zullen hun recensies helderder, dus beter, worden.
Mocht u gewoon lezer zijn, probeer dan nog eens een boek van een schrijver die u in het verleden hebt afgekeurd. Voor u het weet zit u te genieten. (januari 2010)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Woord en foto

Iedere schrijver krijgt er mee te maken: het Interview, gevolgd door: de Foto.
Met dat interview komt het bij vrijwel iedereen wel goed. Wij, schrijvers, leven van taal en blijkbaar is het zo dat wie veel woorden schrijft ze ook nogal makkelijk uit de mond laat vallen. Ik ken in elk geval heel weinig collega’s die in zak en as zitten als ze een journalist tegenover zich hebben, meestal is de woordenstrooom niet gering; bij mij helaas vaak iets te overvloedig, maar daar heb ik het een andere keer wel over.
Risicovoller dan het Woord is de Foto.
Met de Foto gaat nog wel eens iets mis, vooral bij collega’s die niet vaak zijn benaderd door een fotograaf die houdt van korte opdrachten: kin iets naar links, hoofd ietsje omhoog, mondhoeken niet laten zakken, beetje lachen graag, bril een beetje hoger, bril een beetje lager, bril een beetje naar rechts, bril een beetje schuin; wanneer u de laatste verzoeken hoort hebt u overigens te maken met iemand die zijn vak niet verstaat en geen idee heeft hoe hij de flits uit de brillenglazen krijgt.
Soms, en nu wordt het serieus, komt er een fotograaf die ‘het anders wil’.
Mijn advies: stuur hem weg. Hij heeft ideeën waar u niets mee te maken wilt hebben en als u zo onverstandig bent om te doen wat hij zegt dan zal u een gevoel van diepe gêne overvallen als u het resultaat ziet.
Om u een idee te geven van wat ik bedoel verwijs ik u naar de zaterdagbijlage van De Volkskrant. Daarin staan stukjes van een mevrouw die zich sinds zeer kort collega mag noemen en die erg door een fotograaf te pakken is genomen.
Ze heet Hanna Bervoets en in de bijlage van 28 november kijkt ze zo verschrikkelijk guitig dat ik niet in staat ben een woord van haar verhaal tot me te nemen.
De Foto beneemt me het Woord, zal ik maar zeggen.
Als u het nog erger wilt zien schaf dan een Dagblad Tubantia aan die op donderdag verschijnt en waarin een bijlage zit die ‘Uit’ heet. Op pagina 3 staat tekst van een cabaretière die, naar ik hoop, ergens heel beroemd is. Misschien kent u zelfs haar naam: Nathalie Baartman.
Bijna elke week zie ik een andere foto en elke week denk ik: zou die fotograaf niet gestraft moeten worden voor wat hij een medemens heeft aangedaan?
Ook hier lukt het me niet mijn ogen van de Fotohumor naar de, vermoed ik gezien de immer blije blik, Woordhumor te krijgen.
Een slechte foto slaat het verhaal dood, dat wil ik er maar mee zeggen. Hou er rekening mee als er een opgewekt persoon langs komt die zegt dat hij haast heeft, maar dat alles goed komt als u precies doet wat hij zegt. (december 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Zapcultuur

Je moet nooit reageren op de op- en aanmerkingen van lezers van je columns. Je moet de columns hun zegenrijk werk laten doen en je er vooral niet meer mee bemoeien.
Ik weet het.
En bemoei me nu met degenen die schreven naar aanleiding van mijn stukjes over recensies voorzien van sterren: ‘Weg met de sterren’ en ‘Vallende sterren’.
Zowel op De Spanningsblog als op mijn website kwamen reacties.
Niet van lezers, wel van schrijvers en recensenten.
De schrijvers leefden met me mee. Ze waren van plan zelf het onderwerp aan te snijden, maar ja, drukdrukdruk en bovendien: voor je het weet worden die recensenten boos en in een klein land kom je elkaar steeds tegen, dus, bij nader inzien, was morele steun voldoende.
De recensenten vielen in twee groepen uiteen. Een groepje vond dat recensenten ‘best wel’ eens kritisch toegesproken mogen worden.
Een iets grotere groep betrok als de bliksem een egelstelling. Er waren er twee die me meedeelden dat van het ad hoc uitdelen van sterren geen sprake is.
In het voorbeeld dat ik gaf (een recensie in Het Parool) leek het ad hoc me behoorlijk overtuigend aangetoond, maar ik wil graag aannemen dat recensenten serieuze lezers zijn.
Niks ad hoc dus, we zijn het weer eens helemaal eens.
Nu het punt waar ik naartoe wil.
Recensent Remko Meddeler schreef: ‘Afschaffen van sterren is niet verstandig, want in een zapcultuur als de onze moet je snel de conclusie tot je kunnen nemen.’
Ik ben zo vrij het niet met hem eens te zijn. Die zapcultuur hebben we onszelf aangedaan, maar ik zie geen enkele noodzaak het te gek te maken. Niet alles hoeft snel, een boek is de televisie niet. Over een boek van 300 bladzijden lees je nu even lang als een eeuw geleden. Een boek helpt mee aan het onthaasten. Een boek lees je voor je plezier.
Nou, heb dan voor je plezier en je onthaasting drie minuten over, langer duurt het lezen van een recensie niet sinds de redacties van kranten en tijdschriften vinden dat voor misdaadromans het minimum aan ruimte eigenlijk al te veel is. (november 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Vallende Sterren

Ik zou willen dat ik niet zo argeloos was, en zo goed van vertrouwen. Af en toe geloof ik zowaar dat mensen (zelfs journalisten) hun werk serieus nemen. Ik leer het ook nooit. Maar ik word wel voortdurend bijgespijkerd, dus ik bereik misschien ooit de leeftijd  waarop ik naar eer en geweten kan zeggen dat het cynisme blijvend heeft toegeslagen.
Neem de column van een week geleden met de titel ‘Weg met de sterren’.
Ik schreef dat het maar beter afgelopen kan zijn met het plaatsen van sterren onder een recensie, omdat de sterren te vaak niet sporen met de tekst.
Als voorbeeld citeerde ik enkele regels uit de recensie van Peter Kuijt over mijn misdaadroman ‘Een zaak van vrouwen’ die was geplaatst in Het Parool. Onder het stuk stonden drie sterren en ik vond het weinig.
Peter Kuijt vond dat zelf ook. Hij had het boek beoordeeld en het vier sterren waard gevonden.
Het Parool had zijn stuk ingekort en drie sterren geplaatst. Je zou dus kunnen zeggen dat het meteen het aantal sterren had ingekort.
Nu weet ik iets van journalistiek en ik weet ook dat inkorten soms nodig is. Inkorten behoort tot de vaardigheden van een journalist, het is vrijwel les één basiskennis journalistiek. Over het inkorten van het betreffende stuk spreek ik me niet uit, wel over de gevolgen.
Een recensent leest een boek, maakt een stuk en geeft sterren. Een journalist leest de recensie, gaat een potje hakken en steekt een vinger in de lucht: wat zullen we er vandaag eens van maken, wel opschieten want de pagina moet door, drie sterren dan maar. Het kunnen er twee worden als de journalist net een kop redactiekoffie heeft genuttigd en ruzie met een collega heeft gehad; wie redactiekoffie kent weet wat ik bedoel. Als de redacteur ook nog net op zijn donder heeft gehad van zijn chef kan er maar zo nog een ster vallen. Ik wil maar zeggen: het aantal sterren is soms volslagen willekeurig en hangt meer af van de op niets gebaseerde smaak van een redacteur dan van de kwaliteit van het boek of de mening van de recensent.
Niet leuk voor de recensent en niet leuk voor de schrijver, maar de lezers weten nergens van, dus wat kan het schelen.
Natuurlijk moet ik er niet te zwaar aan tillen, volgende week is een andere schrijver de pineut, en wie zich te veel roert en vervelende columns schrijft die negeren we in het vervolg. Maar het onderwerp is een discussie waard en daarom blijf ik beweren dat we van die sterren af moeten. Met tekst hannesen vraagt enige vaardigheid, rommelen met sterren kan de grootste prutser. (november 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Weg met de sterren

Je ziet ze bijna overal: sterren onder een recensie.
Omdat het moet. Van wie, voor wie, geen idee, maar het moet, het zal wel een trend zijn.
In de tijd dat ik chef van een kunstredactie was heb ik me altijd tegen die sterren verzet.
Mijn argumenten:
1. ‘Als je sterren gebruikt, laat dan alsjeblieft de tekst achterwege, want daar let geen mens op.’
2. ‘Het valt niet mee om een recensie zo te schrijven dat de tekst in lijn ligt met het aantal sterren dat onder het stukje staat.’
Ik wil niet opscheppen, maar: ware woorden.
Recensenten die niet kunnen lezen (ze zijn er), en recensenten die niet willen lezen (daar zijn er meer van) maken een zooitje van de tekst en geven steevast twee sterren omdat ze daarmee weinig risico lopen; ik heb al een keer uiteengezet hoe dat zit.
Recensenten die hun vak verstaan (en daar gaat dit stukje over) vergeten soms de samenhang tussen wat ze schrijven en wat ze eronder laten fonkelen.
Een voorbeeld.
In Het Parool stond (van Peter Kuijt): ‘... stijlvast: ad rem, hilarisch en hardgekookt. De dialogen zijn opnieuw om door een ringetje te halen en – ook niet onbelangrijk – het verhaal is van begin tot eind spannend, variërend van tamelijk tot loeispannend.’
Nu mijn vraag, hoeveel sterren stonden onder het stuk.
Ik zou zeggen: vijf of, als de recensent zwaar is gaan leunen op het woord ‘tamelijk’, toch zeker vier.
Er stonden er drie.
Dat bedoel ik nou. En daardoor slaat bij mij de verwarring toe. Welke woorden moet een recensent gebruiken als hij uitkomt op vier sterren, en hoe juichend zal hij zijn bij vijf?; ik zie daar geen tekst bij voor me.
Woorden en sterren missen samenhang, zou ik zeggen.
En daarom baal ik een beetje, want u had allang geraden dat het om een recensie van mijn nieuwste boek gaat, Een zaak van vrouwen.
Mijn ervaring is dat (zie boven) bar weinig lezer tekst onthouden, maar dat het aantal sterren blijft hangen.
‘Stijlvast: ad rem, hilarisch en hardgekookt’: kopen dat boek.
Drie sterren? Aardig, maar ook zozo-lala: laat ik maar iets anders uitzoeken.
Dat bedoel ik nou: één recensie, twee conclusies.
Ik ben schrijver. Ik leef van taal. Daarom zeg ik: de woorden moeten blijven, en weg met de sterren. (oktober 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Weerwoord

Een van de somberste gedachten die ik ken is: Heb ik dat al gehad?
Er schiet me iets te binnen.
Iets moois, iets waarvan ik denk: daar kan ik iets mee.
Ik begin te typen en de eerste alinea vliegt op het scherm.
Daarna slaat de vertraging toe. Mijn vingers willen wel, maar mijn hoofd weigert.
Het hoofd twijfelt.
Is dit niet oud? Is dit niet iets wat je al hebt opgetikt?
Het hoofd gaat te keer. Het duikt in archieven diep weggedrukt onder de schedel. Het vindt niets, maar het produceert ook geen gevoel van opluchting: iets niet vinden betekent niet dat het niet bestaat. Misschien is het er wel, maar klampt het zich vast aan een ander stukje archief.
Om mij in de luren te leggen.
En om u te laten schamperen: ‘Hé, schrijver, dat is ouwe koek hoor.’
Misschien wil mijn geheugen me dwarszitten, of me een lesje leren.
Een lesje in nederigheid misschien, of in twijfel, je weet het nooit.
Misschien wil het wel zeggen: hou eens op met het maken van die stukjes, wat heb je er aan, het leidt tot niets, ga een boek schrijven, het boek waar iedereen al decennia op zit te wachten.
Ik wou dat ik een weerwoord had.
Een weerwoord dat zijn weerga niet kent.
Het enige wat ik kan bedenken is: dat boek waar iedereen decennia op zit te wachten heb ik al geschreven. Ik schrijf er bijna elk jaar een. Ga maar naar de boekwinkel, doe eens wat.
Helemaal tevreden ben ik er niet over.
Misschien komt dat wel omdat ik u schamper hoor lachen. (oktober 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

  

De zon gaat op ...

Soms gebeurt het: ik heb een cd in mijn hand en begin een melodie te fluiten, precies die van het eerste lied van die cd.
Kijken naar de cd leidt tot niets, de titel lezen evenmin, maar als ik het ding in mijn hand neem, dan zijn ze er: de noten.
Bij een boek heb ik nooit zoiets.
Ik kan er naar kijken, het op de hand wegen, het achterplat drie keer lezen, nooit zal de eerste regel bij me op komen. Meestal zelfs de naam van de hoofdpersoon niet, ook niet als het een boek van mezelf is.
Boeken worden van de harde schijf in mijn hoofd gewist, liedjes blijven hangen, en ik vraag me al jaren af of dat nu positief is of heel slecht.
Ik ben schrijver, ik moet het hebben van tekst, van woorden. Maar nooit schieten ze me te binnen als ik denk aan een boek, een verhaal, een gedicht.
Nou, ja, nooit. Er is een uitzondering, maar daar gaat u niet van achterover slaan.
Anderhalf gedicht van Riekus Waskowsky is blijven hangen..
Het gedicht luidt:
Zeer vrij naar het Chinees
De zon gaat op, de zon gaat onder
Wat doet die boer nou toch weer?
Het halve gedicht is een variant:
De zon gaat op, de zon gaat onder
Langzaam telt de boer zijn kloten
Dat is het, en ik ben er niet trots op.
Liever had ik hele stukken tekst spontaan kunnen opzeggen, met een behoorlijke dictie, als een acteur.
Ik kan het niet, en zal het nooit kunnen, en op lezingen moet ik vaak zeggen: ‘Die naam, waar hebt u die vandaan? Uit een van mijn boeken? Echt waar, ik had geen idee.’ (oktober 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Gavin Lyall

Na het voltooien van een boek ga ik lezen, meestal een maand of twee. Om iets anders te doen, om het hoofd leeg te maken.
Lezen helpt als je hoofd leeg moet ... zolang je maar boeken leest die je al een keer gelezen hebt. Of twee keer, of drie.
Een vriend die liefhebbert in misdaadromans weigert een mening te hebben over de boeken die hij tot zich neemt: soms twee per dag, een enkele maal drie. Hij vindt zich geen recensent en daarom geeft hij geen oordeel. Omdat ik hem ken pak ik hem aan met een omweg. ‘Hoe vaak heb je ‘Een zaak van vrouwen’ al gelezen?’
‘Deze maand drie keer.’
Als hij een boek twee keer achter elkaar leest zit je goed, drie keer betekent bij hem: minstens 4 sterren.
Ik heb ook zo’n soort afwijking, maar dan op termijn.
Drie keer achter elkaar is me te gek, maar drie keer in drie jaar is een plezier. Of vier keer in vier jaar. Als ik het boek of de schrijver maar goed vind.
Bijna elk jaar lees ik alles van Gavin Lyall. U kent hem misschien niet meer. ‘De achterkant van de hemel’ schreef hij in 1961. Bijna een halve eeuw geleden, maar nog steeds een plezier voor het oog.
Hetzelfde geldt voor Donald Hamilton.
Wie?
Hamilton. Van de Matt Helm-boeken. Er zijn slechte films naar gemaakt met Dean Martin in de hoofdrol.
Er zijn er meer die ik herlees, maar het gaat me hier niet om oude, maar niet verouderde, klasseschrijvers. Het gaat me om het herlezen.
In Vrij Nederland schreef een recensent een paar jaar geleden dat ik weer dezelfde boeken als 20 jaar geleden moest gaan schrijven. Hij is exemplarisch voor horden lezers: graag steeds hetzelfde, hooguit met andere namen. Net als Dick Francis, net als Baantjer, net als .... nee, ik noem er niet meer, ik heb al genoeg vrienden.
Steeds hetzelfde is goed, bij hetzelfde hoef je niet na te denken en van denken word je maar moe.
Ik heb altijd een hekel gehad aan gemakzuchtige mensen.
Maar nu herlees ik Gavin Lyall. Voor de zoveelste keer, en ik bedenk dat ik in feite geen haar beter ben. (oktober 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Weg met Ambler en Spillane

 

Het kwam zo maar over me: te veel boeken. Ik schrok van de gedachte, maar ze wilde niet wijken. Mijn woonkamer heeft geen behang, maar boek, overal. Eerst netjes in het gelid, later met stapels tot de plank er boven, nog later op de vloer en op de bovenste plank tot het plafond. Er was blijdschap bij de spinnen, maar verdriet bij bezoekers met stofallergie.
Na lang tobben kreeg ik een bruikbaar idee: alle boeken waarvan ik zeker wist dat ik ze niet nog een keer wilde lezen konden weg. Daar ging De wetten van Connie Palmen; wat moet ik met een boek dat je hebt omdat je het hoort te hebben al weet je dat niemand bladzijde 40 heeft gehaald. Weg met De slinger van Foucault van Umberto Eco en met  Imprematur van Monaldi & Sorti. Er waren meer boeken waar ik door vrienden niet mee gezien wilde worden, maar het schoot niet op. Series moest ik hebben.
Daar gingen alle boeken van Edwards Aarons over zijn held Sam Durell (stuk of 50), alles van Carter Brown (ruim 60), van James Hadley Chase, Mickey Spillane en Dan J. Marlowe. De meeste van die boeken had ik bewaard omdat ze van die fantastische omslagen hebben, kleine kunstwerkjes die een beter tijdsbeeld geven van de jaren 50 en 60 dan de inhoud. Alles van Ian Fleming ging er achteraan, daar waren zelfs de omslagen van onder de maat.
Eric Ambler ging ook in een doos voor de Kringloopwinkel, net als JanWillem van de Wetering, het meeste van Koos van Zomeren, een deel van de boeken van Ross MacDonald, alles van Peter Cheyney behalve de Duister-serie, het meeste van Len Deighton en alles van Duncan Kyle.
Let wel, voor u me bedreigt met hel en verdoemenis, ik heb het over boeken waarvan ik zeker wist dat ik ze nooit zou herlezen.
Dus weg met alle Harlan Cobens behalve zijn boeken over Myron Bolitar, weg met vrijwel alles van Lisa Scottoline.
Toen ik klaar was zaten er gaten in de boekenkast, en stonden in de serre zestien volle dozen. Er was nog veel over. Waarom kon ik nog geen afscheid nemen van Dick Francis? Zijn eerste 10, 15 boeken zijn goed, daarna schreef hij elk jaar hetzelfde boek met andere namen. Waarom ging P.G. Wodehouse naar zolder en niet in een weggeefdoos? Net als Ed McBain en Rex Stout?
Iets van jeugdsentiment, misschien, of het vage gevoel van: maak het niet te gek, tussen de 10 en 20 procent van je boeken weg doen is revolutionair genoeg.
Nadat ik de dozen had weggezet ging ik de stad in.
Daar kocht ik Cellojaren van Bernlef.
Dat gaf een heel goed gevoel.  (juli 2009)

 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

 

Twentse Da Vinci Code

 

Een thema waar ik al eens een paar zinnen aan heb gewijd is dat van de schrijver die door mensen zonder schaamtegevoel wordt gevraagd om zich voor een habbekrats het schompes te werken.
U kent dat wel: ‘We weten dat het een heel werk is, maar we hebben helaas weinig geld tot onze beschikking, dus u begrijpt ...’
Onlangs kreeg ik te maken met een barre variant, die van de schrijver die geacht wordt gratis aan de slag te gaan.
In Twente is een Twents Bureau voor Toerisme. Ik wist het niet, u wist het niet, maar het is er en heeft een project en een plan.
Het project heet ‘heilige huisjes’ en heeft te maken met alles waar je het woord religie tegenaan kunt plakken: kerken, Mariakapelletjes, begraafplaatsen, relikwieën, etc.
Het plan heet boek.
Niet zomaar een boek, een Twentse Da Vinci Code.
Of ik het wilde schrijven.
Ik zei dat ik erover na wilde denken, want denken kan zelden kwaad. In dit geval wel. Er moest niet gedacht worden, maar gehandeld en mijn suggestie om het boek van Dan Brown te nemen en van Rome Ootmarsum te maken en van die plaats in Frankrijk waar ook iets aan de hand is Tilligte werd weggelachen.
Het was serieus.
Oké, zei ik, geef me een jaar of vijf om, tegen betaling, research te doen en we komen een eind.
Dat was ook de bedoeling niet. Het boek moest er over ruim een jaar zijn. Of ik wilde blijven denken, ze zouden me informatie sturen.
Die informatie kwam niet en toen wist ik het al. Als u schrijver bent dan weet u het ook, want we hebben het allemaal eerder meegemaakt. Komt de informatie niet dan is er a. een commissie die het anders wil, b. iemand van de organisatie die een kennis heeft die een vriend heeft met een oom die altijd al had willen schrijven en de Da Vinci Code bovendien in zijn slaap kan opzeggen.
Na een paar weken kwam er een verzoek. Of ik een plot wilde maken en op wilde sturen naar een commissie die andere schrijvers had gevraagd hetzelfde te doen. Ik ken in Twente nog een andere schrijver die zich met misdaadromans bezighoudt en die woont in de Achterhoek dus ik dacht meteen aan de persoon die een kennis heeft die een vriend heeft met een oom die altijd al had willen schrijven.
Persoonlijk was ik dus niet verbaasd (je kunt de gekste gekkigheden verwachten als je schrijver bent), maar ik was wel een tikkeltje pissig.
Een schrijver vragen of hij een plot cadeau geeft.
Maffer kun je het moeilijk bedenken. (juni 2009).

 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

 

Groenonderhoud Enschede

 

De gemeente moet bezuinigen en het college van burgemeester en wethouders laat de raad kiezen, dat doen colleges die niet het lef hebben zelf met een voostel te komen. Tot de keuzes behoort het groenonderhoud, en, raadsleden, doe de gemeente Enschede een plezier en kies daarvoor, in elk geval voor wat betreft het groenonderhoud bij vijvers. Er is daar in de afgelopen jaren genoeg schade aangericht, de natuur heeft nu al minstens tien jaar nodig om zich te herstellen, zorg dat de gemeentediensten uit de buurt blijven.
Ik weet waarover ik praat.
Acht jaar geleden ging ik wonen tegenover een vijver die meer onderhoud krijgt dan welke vijver in Enschede ook. In Enschede? Ik maak me sterk dat er in het hele land geen vijver te vinden is waar zoveel onderhoud wordt gepleegd. Als er twee dagen niemand van de gemeente rondloopt kijken mijn vrouw en ik elkaar bezorgd aan: zou er iets mis zijn met de onderhoudsdienst? Maar gelukkig, op de derde dag komen dan minstens vier mensen of meer om de achterstand in te halen.
Het laat zijn sporen na.
Acht jaar geleden waren er bosschages, groepjes berken, struiken met konijnen, vogelnestjes. Alles sneuvelde onder de krachtige hand van de onderhoudsdienst. Weg struiken, bomen, beesten. Leve de maaimachine en leve de boer die een paar honderd keer per jaar over het gras hobbelt met zijn tractor en zijn tank van een paar duizend liter.
Er is een wet die zegt dat als een gebied eenmaal is bedorven, de aftakeling verder gaat en nooit meer ophoudt. In dat kader kwamen er onlangs mannen die putten maakten (‘Twee kleine putjes, meneer, als we klaar zijn ziet u niets meer, hooguit een dekseltje’), en een betonplaat van zo’n 10 vierkante meter. Op de plaat zou een kastje komen (‘Kleine kast, meneer, echt dat ding valt nauwelijks op’), maar er kwam een kást. Wie nu naar de vijver kijkt ziet eerst kast, daarna kast en, misschien, daar weer na wat vijver. De kast is gezichtsbepalend, zal ik maar zeggen.
Een buurman heeft bij de gemeente geklaagd en gezegd dat hij vindt dat er struiken rond de kast moeten worden geplaatst, het soort struiken dat een paar jaar geleden werd gerooid. Hij vroeg het omdat hij gelooft in redelijkheid en gezond verstand. Daarom ook -ik betreed nu even een zijpad- geloofde hij de wethouder die zei dat de Noord Esmarkerrondweg (inderdaad, over die vijver heb ik het) geen weg wordt voor vrachtauto’s die nu dagelijks bij tientallen ongestoord alle borden negeren. Hij, de buurman, vindt dat wethouders niet mogen liegen en denkt dat ze het daarom ook niet doen. Hij is een idealist.
Ik niet, maar ik doe graag dingen tegen beter weten in. Daarom, raad: zorg dat het tijdrovende, dure geknutsel ophoudt. Leg een verbod op goedbedoelde maatregelen die worden getroffen door amateurs die geen idee hebben van het uiteindelijke resultaat.
Begin klein, begin met de groenonderhoudsdienst.
Hou ze weg van de vijvers. (juni 2009)

 

(Ik zal vaker columns schrijven over Enschede. De gemeente verdient het)

 

 

 

De Dag Van

 

De dagen zijn lekker bezig, deze maand.
We hebben al de Dag van de Bloeddonor gehad, de Dag van de Industrieel Verpakker, de Dag van Autisme en verstandelijke Beperking, de Dag van de Combinatiefuncties en de Dag van de Praktiserende Boomverzorgers.
Iets van gemerkt?
Wakker geworden met het opwindende gevoel dat u in de komende uren alles te weten zou gaan komen over praktiserend boomverzorgen?
Ik niet.
Geen nood: we hebben de weken nog.
De Week van het Luisterboek.
Iets van vernomen?
Probeer ik het nog een keer.
De Maand van het Spannende Boek.
Een hele maand voor een spannend boek, als u een beetje doorleest jaagt u er in een maand misschien wel vier of meer spannende boeken door.
Ik zal niet beweren dat de maand me is ontgaan. Op de radio werd, terecht, reclame gemaakt voor het geschenkboek van Esther Verhoef en hier en daar was een interview. Hier en daar?
Hier en waar, kan ik beter zeggen.
In de regionale krant die ik zes dagen in de week in de bus krijg omdat ik er niet voor hoef te betalen werd een interview met Marion Pauw aangekondigd. Toen ik de krant had gelezen dacht ik: waar is, verdomme, dat interview dan toch.
Bleek het te gaan om een interview op ‘onze website’.
Onze website.
Volgens de krant kijken duizenden inwoners van dit land er elke dag tandakkend naar uit, maar ik heb nog nooit iemand ontmoet die toegaf dat hij tijd spendeerde aan de site, laat staan de moeite nam om er een interview te gaan lezen dat natuurlijk afgedrukt had moeten worden op papier.
Voor vaderdag riep Wim T. Schippers met zijn vileine, dunne stemmetje op om een boek te kopen. Niet een spannend boek, maar een boek, het is Schippers een zorg welk boek u aanschaft.
Terug naar de Maand van het Spannende Boek met als hoogtepunt de uitreiking van de Gouden Strop. Voor de jury van die strop zijn al jaren niet voldoende juryleden te vinden met kennis van zaken; met twee recensenten zijn we al blij. En als een jurylid wegloopt omdat hij liever films maakt dan dat hij 81 boeken leest dan bellen we de sponsor: ‘Heb je nog iemand die kan lezen? We hebben juryleden te kort.’
Na de uitreiking van de Strop komt die hele lange, dondersspannende boekenmaand juni. Over de genomineerden hoor of lees je traditiegetrouw niets, de winnares is verbannen naar een website en je komt in kranten en tijdschriften meer berichten tegen over water (25 juni: de Dag van Leven met Water) dan over misdaadromans.
Vraagje: zijn wij, misdaadauteurs, uitgevers van misdaadromans, leden van het GNM, wel even goed bezig als we soms denken dat we zijn? (juni 2009)

 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

 

 

Redelijke prijs

 

De Gouden Strop, is dat eigenlijk iets? Of denken wij, misdaadschrijvers, dat het iets is, maar is het niets, een vliegenpoepje van 11.000 euro, een aardigheidje voor jongens en meisjes die ook maar wat aan punniken en, als ze onder elkaar zijn, doen of wat ze schrijven enige betekenis heeft.
Ik moest hier aan denken toen ik in Volkskrant magazine een interview las met Tim Krabbé, schrijver van het boekenweekgeschenk van dit jaar.
Het schrijven van het geschenk is ‘geweldig voor een schrijver die nooit ook maar een stapje in de buurt van een redelijke prijs is gekomen’.
Nooit ook maar een stapje. Redelijke prijs.
Het komt uit de mond van een winnaar van de Gouden Strop. Oké, hij had de prijs niet moeten winnen en als er niet een tijdperkje was geweest waarin jury’s vonden dat ze de Gouden Strop konden opstoten in de vaart der volkeren door een 'echte auteur' uit te zoeken dan had hij ook niet gewonnen (evenmin als Maarten ’t Hart), maar ja, hij won wel en hij accepteerde.
Misschien heeft hij van dat accepteren diepe spijt. Zou best kunnen. Als iets uit interviews met hem blijkt dan is het dat hij een man met weinig zekerheden is. Een twijfelend, weifelend mens die er hartstochtelijk naar verlangt om serieus te worden genomen. Dat word je in boekenland, in zijn ogen, niet als je met een Gouden Strop aan komt kakken.
Toen er een paar jaar geleden een boek op de markt kwam met verhalen van winnaars van de Gouden Strop stond er niets van Krabbé in.

Hij wil niets meer met de prijs te maken hebben, praat er liever niet over, bant het uit zijn geheugen.
Mag allemaal, wat mij betreft. Wie een geweldig boek als De Renner heeft geschreven en (na Hans Ree) de beste schaakrubriek van Nederland heeft gemaakt, kan bij mij een potje breken.
Maar een tikkeltje overdreven is het wel.
Zo erg is een Gouden Strop ook weer niet.
Je komt er niet door in de boekenhemel, maar ook niet in de boekenhel.
In de boekenhel kom je juist als je een boekenweekgeschenk hebt gemaakt. Dan moet je namelijk naar het boekenbal.
Daar ben ik een keer geweest, in het jaar waarin Lenette van Dongen van het podium werd gehoond, en ik heb plechtig met mezelf afgesproken dat ik nooit meer hoef. Wat een avond. Als er in Dantes tijd een boekenbal was geweest zou zijn beschrijving van de hel pittiger zijn geworden.
Krabbé als eregast op het boekenbal. Als hij de Gouden Strop had omarmd en zijn romans misdaadboeken was gaan noemen dan was die ellende hem, de introverte schrijver, de eenling, toch maar mooi bespaard gebleven. (maart 2009)

 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

 

Net literatuur

 

‘Veel lezers denken dat een schrijver het wel leuk zal vinden om te horen dat zijn tekst leest als een trein, maar het is heel erg ...’
Ik citeer een stukje uit het oeuvre van Paul Sebes die een paar weken lang door De Volkskrant in staat is gesteld het plezier van aankomende schrijvers te vergallen met de cursus Hoe word ik schrijver.
Helemaal geen pretenties, die man, geen spoortje arrogantie, je ziet het, voelt het, ruikt het als je zijn stukjes leest.
‘Boeken die lezen als een trein behoren vaak eerder tot de lectuur, en zijn slechts bedoeld om te ontspannen en te vermaken.’
Wolkers, blij dat je dood bent.
Met zinnen die lekker lezen krijg je lectuur, met zinnen die verwarren krijg je literatuur.
Ik leg u twee stukjes tekst voor:
A. ‘Haar gezicht zag er verkruimeld uit. Losse stukken op een wit kussen met een neuspunt die maar net uitkwam boven bulten die aan de basis paars en aan de bovenkant donkerrood waren. Aan de rechterkant zaten rijen hechtingen die zwarte walletjes vormden waardoor wang en kin er uitzagen als een akker waar een beginneling in had rondgeploegd. De delen die niet geraakt waren vormden grijze vlakken. Haar haren waren aan één kant boven de slaap weggeschoren om een centimeters lange wond te kunnen behandelen. Onder haar ogen zaten de zwarte strepen van een gebroken neus. In de ogen zat geen leven; doffe, grote pupillen die niet bewogen, ook niet toen ik mijn hand boven haar gezicht liet hangen en langzaam bewoog.’
B. ‘Haar gezicht -losse stukken op een wit kussen met een neuspunt die maar net uitkwam boven bulten die aan de basis paars en aan de bovenkant rood waren- zag er verkruimeld uit, een akker waar een beginneling in had rondgeploegd, met walletjes van hechtingen tussen de grijze stukken huid die niet geraakt waren, maar bijna obsceen afstaken tegen de lange wond boven de slaap, een beurse plek in de rechthoek waar het haar was weggeschoren en die, als golven op een strand, stuk liepen op de zwarte strepen naast de gebroken neus met erboven ogen zonder leven, weggezonken in het gezwollen vlees, met pupillen die -kleiner dan speldenknoppen, zwarter dan spelonkenduister, dieper dan de ziel-  de wereld buitensloten, ook toen ik mijn hand boven haar hoofd liet zweven  en ...’
Laat verder maar. Ik kan zo nog drie A4-tjes doorgaan als ik wil, maar waarom zou ik.
B. is lang en lastig en heel diep als je opgeleid bent door mensen die je hebben geleerd dat lang en lastig automatisch diep is, net literatuur.
Persoonlijk vind ik het gelul, maar ik ben vast niet goed opgeleid.
A. is wat mij voor ogen staat als ik aan het schrijven ben. Het zijn de eerste regels uit ‘Een zaak van vrouwen’ dat in september bij De Bezige Bij uitkomt.
Wat zegt u? Leest het als een trein?
Precies. En dat is de bedoeling.
Als Paul Sebes me zijn adres stuurt krijgt hij een exemplaar.
Misschien leert hij er iets van.  (maart 2009)

 

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

  

Stan

Een paar keer per jaar krijg ik een mail van iemand die Stan Lauryssens heet, of die zich zo noemt. Ik lees die mailtjes altijd met aandacht en plezier. Niet vaak krijg ik iets onder ogen van iemand die zo tevreden is met en over zichzelf.
‘Zopas leverde ik mijn nieuwe thriller in, waarop ik prompt het volgende mailtje kreeg van mijn uitgever: “Een ware wervelwind. Spannend, burlesk en controversieel. Chapeau. De commissaris is en blijft een man om van te houden.” Titel “Bloedrozen [The Dali Killings]”.’
Geweldig. Dat mailtje dan. Over het boek weet ik niets. Stan heeft het zojuist (februari) ingeleverd en de uitgever zorgt dat het eind maart, begin april in de boekwinkels ligt.
Vlotte uitgever.
Als-ie bestaat.
Het kan best aan mij liggen, maar ik heb nooit, in welke winkel dan ook, een boek zien liggen dat is geschreven door Stan Lauryssens. Ik ben zijn naam nooit tegengekomen op een lijst voor Gouden Strop of Diamanten Kogel en ik ben nooit op een bijeenkomst geweest waar zijn naam werd genoemd.
Nogmaals: kan allemaal aan mij liggen, er ontgaat me veel.
Maar zelfs als Stan Lauryssens niet bestaat kunnen we van hem leren.
Die aanpak, die tevredenheid, laat het een voorbeeld voor ons allen worden.
De eerste keer dat ik een Stan-mailtje kreeg dacht ik: nounou, is dat niet een beetje veel van het goede?
Een paar mailtjes later voelde ik bewondering.
Waarom ook niet.
Je schrijft een boek, je stuurt het naar je uitgever, en dan?
Bij mij: dan niks. Ik ben klaar, laat de uitgever de rest maar doen.
De Stannen onder ons zien dat anders en ze hebben gelijk.
Ooit heb ik in een interview naar aanleiding van een nominatie voor de Gouden Strop de interviewer laten schrikken. Hij vroeg: ‘Wie gaat er winnen.’ Ik zei: ‘Ik natuurlijk.’ Meteen schoten zijn wenkbrauwen omhoog en ik zag hem denken: hebben we hier te maken met een eigenwijs persoon?, een zelfverheerlijker?, een arrogante meneer?
Pas toen ik zei: ‘Als ik niet achter mijn eigen werk sta, wie moet het dan doen?’ begreep hij wat ik bedoelde. Hij vond het nog steeds te veel van het goede, maar het kon er mee door. In het interview verwerkte hij de vraag en het antwoord niet, hij had zijn grenzen.
Toch moeten we overwegen of we Stan niet moeten volgen.
Je schrijft een boek, je stuurt het op, je klimt op een toren en je blaast dat het een lieve lust is. Laat horen dat je trots bent op je boek. Ga Stannen tot je er bij neervalt. Misschien lacht iemand je uit, maar je naam blijft hangen. Nooit een boek van Stan Lauryssens gezien, schreef ik. Maar hij zal mijn geheugen nooit verlaten.
Daarom volg ik hem, hier en nu. ‘Maanden geleden stuurde ik mijn nieuwe boek naar De Bezige Bij. Mijn uitgever vond het geweldig. In september komt het uit. ‘Een zaak van vrouwen’. Vergeet die titel niet. ‘Een zaak van vrouwen.’ (feb. 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

  

Brakmans werkkamer

Misschien hoef je niet dood te zijn om geëerd te worden. Maar het helpt wel.
Neem Willem Brakman.
Het grootste deel van zijn leven in Enschede gewoond, maar nooit het middelpunt van een boekenfeest, een eerbetoon, een symposium, een gala.
Niet in zijn woonplaats in elk geval. En als het er toch is geweest dan was het zo onbetekenend dat mijn geheugen het heeft gewist.
Ik zou het hebben geweten als Enschede iets voor Brakman had gedaan, want een aantal jaren woonde ik op honderd meter afstand. Ik hield hem in het oog, zogezegd. Vaak letterlijk, als hij naast zijn fiets naar huis liep, wankelend en breekbaar.
Nu ik er aan denk: als ik van mijn huis naar het huis van Brakman liep kwam ik langs het geboortehuis van Jan Cremer. Ik denk niet dat er een stukje Enschede is met een grotere schrijverdichtheid. Mooi dicht bij het ziekenhuis, ook nog.
De gemeente is dat altijd ontgaan. De organisatoren van boekenevenementen ook.
Brakman is al dood, nu wij nog. Daarna wordt er een groot feest georganiseerd, let maar op. Dood ben je geliefd.
Willem Wilmink wordt tegen de klippen op herdacht, de laatste jaren.
Hadden ze het maar gedaan toen hij nog leefde. Ik weet zeker dat hij dat leuker zou hebben gevonden.
Toen hij leefde gebeurde er weinig, na zijn dood was hij aas waar flink aan is en nog steeds wordt geplukt.
Wilmink was het middelpunt op de grote feestavond rond de presentatie van een boek over inwoners van Enschede.
Over Brakman werd gemeld dat hij dood was. Dat gebeurde met tegenzin en pas nadat een paar medewerkers aan het boek daar sterk op hadden aangedrongen.
Iets van de boosheid  van die medewerkers is blijkbaar blijven hangen, want in het Rijksmuseum is nu een Brakman-expositie. Zijn werkkamer is er voor overgeplaatst. Het is niet veel, maar het is een begin: de molen begint meestal pas echt te draaien als de wormen klaar zijn met je botten.
Jan Cremer dreigt al jaren een museum te krijgen.
De plannen zijn er, de man die de zaak moest voorbereiden was er ook, maar met de fondsen zat het niet goed. De voorbereider is onlangs vertrokken. Het beetje geld dat bijeen is gebracht is net voldoende om de schijn nog een poosje op te houden.
De toekomst van het museum ziet er somber uit. Er is maar één manier om de zaak te bespoedigen.
Jan wil je snel overlijden?
Enschede heeft je nodig, maar niet als je nog leeft. (jan. 2009)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Bioscoop

De zondageditie van dagblad Tubantia is gesneuveld. Prima. Het was niks en het werd niks en dan kun je wel blijven hopen, maar het doorbladeren van de zondagkrant ging alleen maar af van de tijd die beschikbaar was voor de zaterdageditie van De Volkskrant.
In de laatste aflevering van de zondagkrant kreeg een aantal lezers het ‘laatste woord’. Een van hen was Winnie Sorgdrager, u weet wel, dié.
Ze kwam in de jaren zeventig naar Enschede en trof aan: ‘een aftandse schouwburg, een vieze bioscoop, treurige eettentjes’.
Alsjeblieft. Krasse taal.
En blasé geklets.
Ik kwam ook naar Enschede in de jaren zeventig. Van de eettentjes weet ik niets meer. Van de schouwburg weet ik dat er mooie voorstellingen waren. Van de bioscoop weet ik meer.
Er waren er minstens vier en een ervan was ondergebracht in het schouwburgcomplex aan de Langestraat. Kraakhelder, die bios. Hetzelfde gold voor de grootste, en belangrijkste: Alhambra.
Ik heb dertig jaar filmrecensies geschreven en in die tijd in honderden bioscoopzalen gezeten. Er waren grotere dan Alhambra en er waren, voor de verbouwing, mooiere. Maar ik kan me geen enkele bioscoop herinneren die met zoveel liefde werd gedreven en waar zoveel zorg werd besteed aan schoonmaak en onderhoud.
Ook in de tijd dat bioscoopexploitanten flink geld konden verdienen met actiefilms was er in Alhambra ruimte voor de ‘betere film’, omdat de eigenaars dat van belang vonden. De kleine bioscopen verdwenen, Alhambra bleef en kreeg concurrentie van Lumière. Daar hadden ze wel voornamelijk de grote publieksfilms, maar toch legde de bioscoop het af tegen Alhambra; ook filmliefhebbers zien het verschil tussen pure exploitatie en liefde voor het vak.
Alhambra sloot, net als bijna alle andere bioscopen in de centra van de steden en stadjes in Twente: Hengelo, Oldenzaal, Borne. Allemaal doodgemangeld door CineStar dat onderdeel moest worden van een groots vermaakcomplex waar heel Nederland op af zou stormen. Een rijke bouwmeneer stak er geld in en het college van Enschede vergat op slag alles wat het ooit had beweerd met betrekking tot het begrip ‘binnenstadfunctie’.
Het project mislukte, maar CineStar bleef. Wie een film wil zien moet nu naar het troosteloze gebied naast het stadion van FC Twente. Naar de enige bioscoop in het land waar ik met grote tegenzin naartoe ga. Niet om Alhambra, niet omdat de zalen niet mooi zijn, want dat zijn ze wel degelijk, maar omdat een halve zool daar heeft bepaald dat je je eigen plaats niet mag uitzoeken. Je krijgt een stoel toegewezen, echt waar, het is bedacht en niemand heeft gezegd: ‘Ben jij nu helemaal gek geworden?’
Voor het oude Alhambra zijn plannen. Er komen andere zalen, er komen films.
Het zal mislukken, dat garandeer ik. Want het concept voor de nieuwe bios in de binnenstad is vrijwel hetzelfde als dat van de voormalige eigenaars van Alhambra, alleen kleinschaliger en zonder liefde en betrokkenheid. (jan. 2009)

 

Muziekkwartier

Enschede heeft een nieuwe schouwburg, nieuwe muziekzalen, nieuwe ruimtes voor de muziekschool, nieuwe ... Veel nieuw. Muziekkwartier heette het complex toen het werd gebouwd. Nationaal Muziekkwartier heette het toen het in gebruik werd genomen. Dat Nationaal is niet mis. Liefhebbers uit Groningen, Lelystad en Goes, kom naar Enschede voor uw cultuur. Kom met de trein, stap uit aan de kant van het meest naargeestige busstation van het land, kijk naar links en aanschouw.
Van binnen ziet het er beter uit. Mooi, durf ik te zeggen. Aardige doorkijkjes, gewaagde hoeken en vlakken, verrassende kleuren. Er valt te genieten als je rondloopt.
Maar dat doe je niet lang, rondlopen. Je bent in het complex voor toneel of voor muziek. Dan wordt het minder.
Langs de randen van de gangen lopen plasgootjes. Of afwateringsgootjes. Ik weet niet hoe de architect ze noemt, maar als u een vrouw bent dan wel meevoert die hoge hakken draagt wees dan bedacht op ellende. Ik ben in een maand tijd vier keer in het Nationaal Muziekkwartier geweest en de laatste keer zag ik dat er op een paar plaatsen planken over de plasgootjes waren gelegd. Niet mooi, maar een weldaad voor de enkels als je de zaal betreedt.
Wees op tijd als u naar de schouwburgzaal wilt, zeker als u in het midden van een rij zit. Er zijn alleen paden links en rechts, niet in het midden. Als u stoelnummer 24 hebt dan wordt het roeien langs een paar dozijn knieën. Prima stoelen, dat scheelt.
Vergelijk die stoelen eens met het houtwerk in de kleine zaal. Kleine zaal? Er is geen kleine zaal. Er is wel een klein uitgevallen muziekzaal die, als de nood hoog is, vol stoelen wordt gezet die zijn gemaakt met één doel: het breken van de rug van degenen die zo stom zijn om er op te gaan zitten.
Ik zag in die zogenaamde kleine zaal een voorstelling van de meest creatieve, fantasierijke en muzikale cabaretier die we hebben, Jeroen van Merwijk natuurlijk. Zelfs hij zag geen kans om visioenen van rugblessures te verdrijven en als hij het niet kan dan kan niemand het.
Advies. Mocht u toch zo dapper zijn om een voorstelling in die zaal te willen zien, ga dan precies in het midden zitten. Alleen als u recht vooruit kunt kijken waardoor u uw rug niet hoeft te draaien is het vol te houden.
Omdat de zaal is ingericht voor muziek en niet voor toneel is de belichting een ramp. Toen, halverwege de voorstelling, een paar plastic bekertjes van de bar tegen de achterwand (een bar in een zaal, er worden grappige dingen bedacht om een voorstelling te verpesten) liet Van Merwijk het zaallicht aan doen. Zijn vraag wie er was overleden en waarom was gerechtvaardigd.
Terzijde. Tubantia heeft sinds enkele weken een kunstkatern. In dat katern dat ‘Uit’ heet is veel belangstelling voor voorstellingen in het Nationaal Muziekkwartier. De leden van de kunstredactie weten dat het complex minder gelukkig is uitgevallen dan mocht worden verwacht, maar schreven er in dat katern niet over. Ik verwacht ook niet dat het zal gebeuren. Ik hoorde van iemand die bij de opzet van de Uit betrokken is geweest dat het katern mogelijk wordt gemaakt dankzij financiële steun van het Nationaal Muziekkwartier. (dec. 2008)

 

Fout gedaan

Wat hebben wij, schrijvers, fout gedaan. Wanneer is het begonnen. Kunnen we er nog iemand voor verantwoordelijk stellen en, zo ja, waarom doen we het dan niet.
Het volgende.
Achter in de tuin bleven plassen staan. Dat begon me te vervelen. Ik belde een grondbedrijf en vroeg: ‘Kunnen jullie een buis leggen van achter in de tuin tot de riolering?’ Ze zeiden dat ze het konden. Toen ik vroeg of het een beetje vlot kon zeiden ze dat ze de zaak zouden bekijken, dat ze meer te doen hadden, dat ik er van zou horen.
Ze kwamen op een andere dag dan was afgesproken, groeven een gat, legden een buis en zeiden dat een stratenmaker de stenen er vast wel naar behoren in zou kunnen leggen.
Ik zei een beetje zuinig: ‘Mooi, bedankt,’ en gaf de baas van het spul een fles wijn.
Dat bleek de bedoeling niet. Er moest geld op tafel komen, en gauw een beetje.
Het bedrijf dat nieuw lood om mijn schoorsteen aanbracht wilde evenmin wijn. De timmerman die een vloer legde in de keuken kwam met een rekening en zei dat boekenbonnen niet op prijs werden gesteld.
Terugkijkend valt me op dat eigenlijk iedereen voor werk betaald wilde krijgen. Dat ook heel gewoon vond. Boos werd als ik zei dat schilderen helemaal niet moeilijk kon zijn omdat ze elke dag schilderden dus dat een zoen op elke wang voldoende beloning was.
Ik begon er aan te wennen dat je voor diensten behoorde te betalen.
Toen kwam de man die een verhalenboek wilde en daar stukjes voor nodig had. Hij vroeg of het een beetje vlot kon omdat er weinig tijd was, maar dat het me vast niet meer dan een dag of twee zou kosten, misschien drie, hooguit een week.
Ik had net een bedrijf betaald dat nieuwe panlatten had aangebracht en zei in mijn argeloosheid: ‘Dat gaat je geld kosten.’
Hoho, dat was de bedoeling niet. Mijn naam zou in het boek worden vermeld. Meewerken deed je voor de eer.
Hetzelfde zei de man die vroeg of ik op een avond van de Rotary over mijn vak wilde vertellen. Het hoefde niet lang, als het bij een half uur bleef was het ook goed.
De vrouw die zei dat ik van die leuke stukjes kon schrijven en dat ze voor een blad leuke stukjes nodig had werd bleek toen ik een bedrag noemde.
Wijkbewoners die een eindredacteur zoeken voor het buurtblad, beginnende schrijvers die een boek klaar hebben maar er onzeker over zijn en jou willen laten lezen en beoordelen, journalisten die uit gemakszucht hun stukjes door jou willen laten schrijven, een kunstenaar die een spreker zoekt voor de opening, allemaal worden ze kregelig als je over geld begint, als je zegt dat schrijven je vak is en dat vakmensen graag betaald krijgen voor hun werk.
Ik ben schrijver. Als ik iemand vraag iets voor me te doen wordt hij boos als ik hem een warme hand geef en een welgemeend dankwoord.
Als iemand iets van mij wil en ik neem het woord ‘euro’ in de mond ben ik een uitzuigende zeurkont.
Niet alleen ik. Ik heb al heel wat collega’s over dit wonderlijke verschijnsel horen klagen.
Daarom herhaal ik.
Wat hebben wij, schrijvers, fout gedaan. Wanneer is het begonnen. Kunnen we er nog iemand voor verantwoordelijk stellen en zo ja, waarom doen we het dan niet. (dec. 2008)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Vrienden maken

'Bedankt voor je column, maar denk je eraan dat je er geen vrienden mee zult maken?’
Ik hoor het bijna elke keer na het opsturen van een stukje.
Onlangs was het weer raak en ik dacht: zouden die columns echt zo erg zijn?
Ik heb ze allemaal nagelezen en, nee, ze zijn niet erg. Ze zijn gematigd, bij het zoetsappige af, ze moeten echt niet liever worden.
Zijn er dan misschien veel mensen die wensen dat ik een grote vriendenschare krijg? Ik mag hopen van niet. Ik heb twee vrienden en meer moet niet. Twee is het maximum, meer kan ik niet aan. Wilt u vriendje met me worden ga dan op de wachtlijst staan waar ik nooit naar zal kijken.
We zijn niks gewend, dat is het.
We zijn niets gewend en we schrikken van alles. Boos omdat iemand zich niet aan een afspraak houdt? Stt, niks zeggen, over een poosje zie je hem weer en dan ...
Zelden zal iemand toegeven dat hij een fout heeft gemaakt, dus reken maar dat ik verbaasd was, en aangenaam verrast, toen Ezzulia (zie de column Tip voor de aankomende schrijver) ogenblikkelijk toegaf dat er dingen verkeerd waren gegaan en of we de strijdbijl konden begraven. Dat konden we. Want ik heb geen strijdbijlen. Ik word kwaad, schrijf het van me af, en vergeet het.
‘Je had ook even kunnen bellen,’ hoor ik vaak na een woordje van kritiek.
Had gekund, maar ik ben schrijver en ik hou er van om mijn vak bij te houden, ik schrijf en ik hou er van om duidelijk te zijn.
Dat moet eigenlijk niet. Kritiek mag, maar dan wel verhuld. Verpakt, met een saus van liefde erover en zonder het noemen van namen.
Bij de namen zit veel pijn. Je mag, eventueel, als je dan zo nodig moet, boos zijn op een misdaadsite, zolang je de naam van de site maar niet noemt.
Je mag je gal spuwen over een weekblad, zolang je de naam Vrij Nederland maar achterwege laat.
Want ‘wees nou verstandig, je komt ze weer een keer tegen en dan pakken ze je’.
We zijn een klein land en het wereldje van de misdaadliteratuur is er een vogelpoepje in. Iedereen komt iedereen tegen, steeds weer. Dan geven we kusjes, links-rechts-links, en dan praten we wat. Met een lach als we goede maatjes zijn, of verkrampt als we eigenlijk iets te verhapstukken hebben. Maar daar praten we liever niet over en we schrijven het zeker niet op.
Wie het wel doet maakt geen vrienden.
Ik zal het sterker vertellen: wie het wel doet is een gefrustreerde auteur die nooit iets heeft gewonnen en die eigenlijk nauwelijks het alfabet kan opzeggen.
Zo, nu weet u ook waarom op bijeenkomsten waar schrijvers, uitgevers en recensenten bij elkaar zijn, zoveel tandengeknars te horen is en zoveel mensen omtrekkende bewegingen maken.
Maar na afloop wel kusjes, links-rechts-links.
Eigenlijk is het wel mooi, al die gezworen vrienden. (dec. 2008)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Tip voor de aankomende schrijver

U wilt schrijven, ontken het maar niet, ik weet dat u het wilt. Bij minstens een op de drie boeken die u leest denkt u: zo kan ik het ook. ’s Avonds in bed, als het licht uit is, weet u het zeker: over een poosje begin ik, als ik tijd heb, echt waar.
Volg nu mijn tip: ga, tot de tijd rijp is, nadenken over vriendschap. Over vriendelijk zijn. Over veel glimlachen. Over mensen gelijk geven, al vertellen ze onzin.
Oefen erop, hoe vaker hoe beter.
U zult de glimlach nodig hebben als uw eerste boek in de winkels ligt.
Mij is het nooit gelukt, vriendelijk kijken, lachen als er niets te lachen valt, instemmend knikken als schoppen op zijn plaats is.
Ik wil nog wel eens boos worden en dat is niet slim.
Een paar voorbeelden.
Er is een website met de naam Ezzulia. Goede website, met veel informatie.
Iemand die voor de site werkte vroeg me om columns. Ik maakte er een paar en zijn dank was groot. Als blijk van waardering stuurde hij een vragenlijst. Als ik de vragen beantwoordde zou hij ze beschouwen als een schriftelijk interview en op het net zetten. Ik deed wat hij vroeg, stuurde alles op en hoorde of zag nooit meer iets.
Dat vond iemand die voor de site werkte iets te gortig. Toen De Charlsville Jackpot uit was (vier sterren op de Ezzuliasite) zei hij: ‘Ik kom naar Enschede voor een echt interview.’ Hij kwam en meldde later dat het een mooi verhaal was geworden. Een half jaar later vroeg ik: ‘Hoe zit het eigenlijk met dat interview’. Hij zei: ‘Staat op de site.’
Toch maar even gekeken. Niks. Ik geef toe: ik ben niet de allerhandigste als het om internet gaat, maar ik kon het interview niet vinden. Mailtje gestuurd. Geen antwoord. Nog een mailtje. Geen antwoord.
Nu behoort mijn tip in werking te treden. Glimlach erom, haal je schouders op.
Mij lukt dat dus niet. Dat ze een interview niet plaatsen, oké. Vrij stom, gezien al het werk, maar oké. Maar ineens geen antwoord meer geven, doen of het neusje bloedt. Ik kan er niet tegen.
Zelfde laken een pak met Vrij Nederland. Of ik een column wilde maken voor de thrillergids. Deed ik. Maand later gids gekocht, gekeken, geen column.
Het stuk was gesneuveld omdat de opmaker bij het indelen van de pagina’s niet goed uit was gekomen. Bij de Z van Zwaan, Peter de had hij gebrek aan ruimte gekregen.
Maar geen woord erover, geen telefoontje, niets. Ik liet de betreffende redactrice weten hoe ik erover dacht en dat had ik niet mogen doen, want schrijvers mogen niet klagen. Een collega vertelde me dat ze niet meer van me hield.
Het jaar erna zat ze in de jury van de Gouden Strop.
Dus, nog een keer: eerst oefenen in de glimlach, daarna pas een boek schrijven. Doe het nou maar, het gaat u een hoop ellende schelen.
Wat u ook moet leren is gezichten onthouden. Daar heb ik het nog wel een keer over. (nov. 2008)

Deze column is ook te lezen op De Spanningsblog (https://spannings.blogspot.com/)

 

Iedereen kan schrijven

Iedereen kan schrijven. Iedereen schrijft ook, en soms gaat dat van au, vooral als het schrijvers betreft die niet allemaal dezelfde ervaring hebben.
Een storm in een glas aspirant-schrijvers bloeide op toen een omvangrijk Enschedees project bijna tot een einde was gekomen.
Het project betrof een boek dat de titel ‘Enschede, de mensen, de stad’ kreeg. Voor dat boek moesten stukjes worden geschreven over 250 inwoners, vijftig groepjes van vijf. Iedereen zou op de foto worden gezet door een beroepsfotograaf. Het moest groot worden, en mooi.
Het project werd bedacht door een man met veel enthousiasme en doorzettingsvermogen, maar weinig ervaring. Hij kreeg snel te maken met een probleem: wie moet de stukjes maken. Het liefst schrijvers. Maar Enschede heeft geen vijftig schrijvers, Enschede heeft ook geen twintig schrijvers, ik heb ze niet serieus geteld, maar ik denk niet dat je tot tien schrijvers komt.
Iedereen weet dat schrijvers niet betaald hoeven worden. Schrijvers werken altijd belangeloos aan projecten mee. Om de eer. Om de roem. Om de vijf gratis boeken als het eindelijk zover is.
De paar schrijvers die Enschede telt wilden best een groepje van vijf inwoners beschrijven, ook wel twee of drie groepjes.
Maar geen vijftig.
Dus werden hulpkrachten ingeschakeld, mensen uit de reclamewereld en het onderwijs, een psychotherapeut, een croupier, dichters, een paar journalisten en een beeldend kunstenaar die zich journalist voelde. Veel boeiende personen, maar met een beetje weinig kennis van het maken van boeken.
De resultaten van hun inspanningen waren niet mis. Een van de dichters ging de nalatenschap van Willem Wilmink te lijf met een voortvarendheid die, hoe zal ik dat zeggen, nogal opviel.
In de oud-onderwijzer die zich had bekwaamd in het vervaardigen van grafteksten bleek een poëet te schuilen die niet te temmen was.
Maar het was gratis, niet zeuren, iedereen deed zijn best en helemaal voor niks.
Toen bleek dat het boek 45 euro zou gaan kosten.
Oproer bij een deel van de leveranciers. Dat was niet de bedoeling, zomaar 45 euro vragen voor een boek vol gratis stukjes. Daarvoor hadden ze niet hun best gedaan. Het boek zou mooi worden, ja, en groot, maar dan wel voor een paar euro, zodat iedere inwoner het op zijn bijzettafeltje zou kunnen leggen.
Er werden boze e-mailtjes verstuurd, verwijten gemaakt, traantjes geplengd en een advocaat ingeschakeld. De druiven waren zuur, de rapen gaar, de olifant was niet uit de porseleinkast te schoppen; het was erg vermakelijk en het duurde tot iemand zei: ‘Ho even, een mooi uitgevoerd boek met veel foto’s kost geld, hebben de oproerkraaiers dat niet van tevoren bedacht? Een beetje schrijver weet toch hoe de wereld van het boek in elkaar zit?’
Iedereen kan schrijven, maar de vraag drong zich op: wanneer ben je schrijver.
Het antwoord werd na veel gemail gegeven door de stukjesmaker die elk bericht opsierde met een grappige naamgrap. Hij schreef: ‘Ik voel me schrijver zoals ieder mens schrijver is. Ik word graag schrijver genoemd omdat het mijn hobby is’.
Precies, zo is dat. Word zes jaar, schrijf je naam en je bent schrijver. Maak er een hobby van en je bent Schrijver.
Aan het boek ‘Enschede, de mensen, de stad’ is meegewerkt door 23 mannen en vrouwen.
Hun stukjes zijn afgedrukt, dus ze hebben gepubliceerd, dus ze zijn nu allemaal Schrijver. Wat zeg ik, ze zijn Auteur.
Enschede, de stad met een schrijverslegioen.
Het is een mooi boek geworden. Met meer dan 250 prachtige foto’s.
En met veel afwisseling in de schrijfstijlen.
Heel veel afwisseling. (nov. 2008)


De kelder der letteren

‘In Nederland zijn twee stromingen, je hebt romans en je hebt misdaadromans. In Engelstalige landen doen ze niet aan die gekte. Daar heb je goede boeken en slechte boeken, maakt niet uit hoeveel doden er in vallen.’ Zo ongeveer heb ik het altijd gehoord van collega’s die hun nood klaagden over die malle krantenredacties die steeds twee stapeltjes maken: een voor de recensent van romans, een voor de eerste de beste die wil bijklussen met stukjes over misdaadboeken. Zo heb ik het ook altijd doorverteld op lezingen over schrijverij. Onzin allemaal. Dat krijg je als je tegen elkaar opleutert en na een tijdje gaat geloven wat je zegt.

In Amerika is het niet beter dan hier. Dat werd uitgelegd op een symposium in Brussel dat was georganiseerd door de Diamanten Kogel.Even terzijde voor het geval u een kleine informatieachterstand hebt. In Nederland hebben we de Gouden Strop, een prijs die vorig jaar voor het eerst leidde tot een festiviteit waarvan ik dacht: dat begint ergens op te lijken. In België hebben ze de Diamanten Kogel. Als je ’m wint dan krijg je geen kogel, maar een boksbeugel. Dat is Belgische logica waar ik met liefde aan voorbij ga. Een symposium heet daar colloquium, een woord dat je alleen ongeschonden uit je toetsenbord krijgt als je drie dagen niet hebt gedronken.

Op het laatste symposium van de Diamanten Kogel was de hoofdgast J. Madison Davis uit Oklahoma, schrijver, wetenschapper en nog zoveel meer dat ik u graag verwijs naar zijn mailadres: jmadisondavis@ou.edu. Hij deed er een half uur over, maar toen was ik helemaal overtuigd. In de Verenigde Staten heb je de hoge literatuur en de lage literatuur en als je een schrijver van misdaadromans bent vergeet dan maar dat je ooit bij de hoge literatuur zult behoren. In de pikorde hang je onderaan, of je nou Carl Hiaasen heet, Robert Parker of Lee Child, je bent voorgoed verwezen naar de kelder der letteren. Het was eigenlijk een opluchting: zij dus ook. Allemaal zitten we bij elkaar in de onderwereld van de literatuur, achter in de la van de redacteur geestelijk leven die wel eens wat over moord wil schrijven, rechtsonder op de laatste pagina van het boekenkatern waar de laatste vijftien regels sneuvelen als er nog snel een ingezonden mededeling mee moet.

‘Nou, in Engeland is het in elk geval wel beter, daar tellen alle schrijvers mee.’ Ik hoor het een collega na afloop van het symposium nog zeggen. Ik ben zo vrij enige argwaan te koesteren. Maar ik wil graag zekerheid. Vandaar mijn oproep: is er iemand die weet of Engelse misdaadschrijvers in de hemel horen of in mijn kelder? Wel graag een paar argumenten, van losse kreten heb ik langzamerhand genoeg, daar heb ik er zelf meer dan voldoende van geslaakt. En als u toch bezig bent: wat denkt u, lezen recensenten hun boeken voor ze er een mening over geven?

(geschreven in 2008 voor de site Ezzulia.nl)

 

Jeugdthrillers

Een van de grote treurigheden in boekenland is het verschil dat door meelijwekkende recensenten wordt gemaakt tussen romans en misdaadboeken. ‘Misdaadlectuur’, hoor je wel eens zeggen door lieden die het spoor in het land der letteren zijn kwijtgeraakt. Voor wie zich druk maakt over het verschil heb ik een opwekkende mededeling: als het om jeugdboeken gaat is het nog veel erger. Jaren geleden besloot iemand bij uitgeverij Elzenga, later Leopold, dat het een goed idee zou zijn om een aantal misdaadauteurs te vragen thrillers voor kinderen te schrijven. De boeken zouden worden uitgegeven in de serie ‘Gevaar’.

Om de zaak goed op poten te krijgen werden schrijvers aangezocht die of een Gouden Strop hadden gewonnen, of zoveel hadden geschreven dat ze landelijk toch bekend waren. Om de serie onder de aandacht van recensenten te brengen was voor de presentatie van een stuk of vier delen de enige misdaadschrijver in Nederland gevraagd die recensenten op de been zou kunnen brengen: Appie Baantjer. Waar het door kwam weet ik niet, maar op de dag van de presentatie was Appie er wel, maar waren de recensenten er niet. Hooguit een paar, maar niet voldoende om alle hapjes weg te werken, en als je hongerige scribenten zoekt, nou dan ... laat maar. Waren ze er maar geweest, ze zouden hebben genoten.

Appie Baantjer, toch al niet de kleinste, richtte zich met behulp van een stok tot volle lengte op en keek naar de schrijvers tegenover hem: ikzelf, Tomas Ross, René Appel, er waren er nog een paar, maar die namen ben ik kwijt. Hij keek ons stralend aan en zei: ‘Jongens, jullie schrijven allemaal beter dan ik, veel beter, dat geef ik eerlijk toe, maar ...,’ hij liet een pauze vallen, ‘mijn boeken worden verkocht.’ Na nog een pauze begon hij zo hard te lachen dat ik bang was dat hij dubbel zou klappen. Appie had gelijk. Hij verkoopt zijn boeken. Wij niet. ‘Gevaar!’ werd een succes wat de inhoud betreft, maar: weinig recensies, nauwelijks aandacht in de media, hulpbehoevende verkoopcijfers. Zelf hield ik er een optiecontract aan over van een filmmaatschappij ... die vond dat je het bedrag dat contractueel was vastgelegd niet hoefde te betalen. Ik heb er een keer met Leopold over gebeld. ‘Tja,’ zeiden ze, ‘die dingen gebeuren.’ Waarna ik van niemand meer iets hoorde.

 

Het Boek

Ook erg zijn de mensen die hun manuscript door je willen laten beoordelen. Je zit te werken, je bent zo stom om de telefoon op te pakken en je hoort een stem die je niet kent en een naam die je niet verstaat. Je verstaat niks, want je bent met je hoofd bij het boek waaraan je bezig bent, alleen het woord ‘manuscript, dat blijft hangen. Je hebt een potentiële collega aan de lijn of eigenlijk zijn vrouw, want de collega durft niet. Zijn vrouw begint een verhaal waarvan je weet: het gaat lang duren. Ze vertelt over haar man die al jaren schrijft, al vanaf dat hij klein was, van dat kleine werk waarvan in kleine kring erg werd genoten. Een paar jaar geleden voelde hij zich rijp voor de grote sprong. Een boek. Eigenlijk: Het Boek. Groot boek, dik boek, mooi boek. Heel mooi boek, dat dacht de schrijver zelf en dat vonden zijn vrienden, zijn buren en bovenal zijn moeder. Dat vertelt de vrouw aan de lijn en ze is doof voor je onderdrukte zuchten en ze negeert alle pogingen om aan het gesprek een einde te maken. Want ze heeft een missie. De verkoop van haar man.

Het is een mooie missie en ik heb er altijd waardering voor, maar zelden begrip. Waarom moet ik het werk van een uitgever doen, vraag ik me af terwijl mijn linkeroor warm wordt. Dat vraag ik soms ook: ‘Waarom komt u bij mij?’ Ik weet het antwoord allang. Ze zijn al bij de uitgevers geweest. Bij alle uitgevers, allemaal ongevoelige types die geen oog hebben voor de schoonheid en de kwaliteiten van Het Boek. ‘Daarom kom ik bij u, meneer,’ zegt de mevrouw en haar stem klinkt smekend, overredend, gevuld met liefde voor haar man. Een schat van een mevrouw. Tegen wie ik ‘Nee’ zeg. En die nooit meer een boek van me zal aanraken. Ik hoor het haar zeggen tegen haar man die vanaf de bank het gesprek heeft gevolgd. ‘Die De Zwaan, die is al even erg als alle rotuitgevers in dit hele land.’